In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een alleenstaande. De Sociale Verzekeringsbank heeft echter een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiser, wat leidde tot een besluit op 9 januari 2020 waarin werd medegedeeld dat eiser vanaf januari 2020 voorlopig minder AOW zou ontvangen. Dit besluit werd later op 4 maart 2020 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2020 via een Skype-beeldverbinding. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij een kostenvergoeding voor het bezwaar wenst te ontvangen. Eiser stelde dat zijn bezwaar gegrond was, omdat verweerder geen informatie bij hem had mogen opvragen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende reden was voor de schorsing van de AOW-uitkering op basis van de onduidelijkheid over de woonsituatie van eiser.
De rechtbank concludeert dat het primaire besluit niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding is om de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.