ECLI:NL:RBMNE:2020:5079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit AOW-uitkering en procesbelang bij kostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een alleenstaande. De Sociale Verzekeringsbank heeft echter een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiser, wat leidde tot een besluit op 9 januari 2020 waarin werd medegedeeld dat eiser vanaf januari 2020 voorlopig minder AOW zou ontvangen. Dit besluit werd later op 4 maart 2020 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2020 via een Skype-beeldverbinding. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij een kostenvergoeding voor het bezwaar wenst te ontvangen. Eiser stelde dat zijn bezwaar gegrond was, omdat verweerder geen informatie bij hem had mogen opvragen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende reden was voor de schorsing van de AOW-uitkering op basis van de onduidelijkheid over de woonsituatie van eiser.

De rechtbank concludeert dat het primaire besluit niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding is om de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 heeft verweerder eiser laten weten dat hij vanaf januari 2020 voorlopig minder pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt.
Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 9 oktober 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving een ouderdomspensioen op grond van de AOW, naar de norm van een alleenstaande. Verweerder is een onderzoek gestart naar de woonsituatie van eiser. In dat kader is eiser bij brief van 22 oktober 2019 verzocht het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ ingevuld te retourneren. Aangezien daarop niet werd gereageerd is dit verzoek bij brief van
26 november 2019 herhaald. Ook daarop heeft eiser geen reactie gegeven. Vervolgens heeft verweerder met het primaire besluit laten weten dat eiser vanaf januari 2020 voorlopig minder AOW ontvangt, omdat de woonsituatie van eiser onduidelijk is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit gehandhaafd.
2. Bij besluit van 10 april 2020 heeft verweerder eiser laten weten dat hij vanaf 1 april 2020 weer een volledig AOW-pensioen ontvangt en dat over de periode van januari tot en met maart 2020 een nabetaling zal plaatsvinden. De rechtbank zal daarom eerst onderzoeken of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
3. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4. Eiser heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat hij procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij nog een kostenvergoeding voor het bezwaar moet ontvangen. Volgens eiser was zijn bezwaar gegrond, omdat verweerder geen informatie bij hem had mogen opvragen. Voor zover er onduidelijkheid was over zijn woonsituatie, is die onduidelijkheid toe te rekenen aan de gemeente Almere en daarmee ook aan verweerder, aldus eiser.
5. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] blijft procesbelang behouden als is verzocht om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase en deze vergoeding is geweigerd. Nu eiser heeft verzocht om een kostenvergoeding voor het bezwaar en die vergoeding niet is toegekend, heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep.
6. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat het verzoek niet kan worden toegewezen zonder dat eerst de rechtmatigheid van het primaire besluit is beoordeeld.
7. Uit artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b van de AOW volgt dat de betaling wordt geschorst als verweerder op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat er recht op een lager ouderdomspensioen bestaat.
8. In dit geval kon bij verweerder op het moment dat het primaire besluit werd genomen, het vermoeden bestaan dat eiser recht had op een lager ouderdomspensioen. Eiser had zich namelijk in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op een ander adres, waarop ook anderen stonden ingeschreven. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat verweerder geen informatie bij hem had mogen opvragen. Dat de onduidelijkheid over de woonsituatie van eiser is toe te rekenen aan de gemeente Almere maakt, wat daar overigens ook van zij, het voorgaande niet anders. Een reactie van eiser op verzoeken van verweerder om het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ ingevuld terug te sturen, bleef uit. Dat verweerder in april 2020, nadat hij de benodigde informatie van eiser had ontvangen, alsnog een volledig AOW-pensioen aan eiser heeft toegekend, betekent niet dat verweerder is teruggekomen van zijn eerdere standpunt dat er op het moment van het primaire besluit voldoende reden was voor schorsing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat bij het primaire besluit sprake is van een (aan verweerder te wijten) onrechtmatigheid. Er bestond voor verweerder dus ook geen aanleiding om de proceskosten in bezwaar te vergoeden.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3420