ECLI:NL:RBMNE:2020:5117

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _ 4731
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom voor overtreding van preventieve last met betrekking tot het plaatsen van borden zonder vrijstelling op basis van de Verordening Natuur en Landschap Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die een Bed & Breakfast exploiteert, en de Gedeputeerde Staten van Utrecht. De eiseres had eerder twee lasten onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zij in strijd met de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (Vnl) meerdere borden en andere objecten op haar perceel had geplaatst zonder de benodigde vrijstellingen. De rechtbank oordeelde dat de eiseres de preventieve last onder dwangsom niet had nageleefd, omdat er opnieuw overtredingen waren geconstateerd door de toezichthouder. De rechtbank concludeerde dat de invorderingsbevoegdheid van de dwangsommen voor eerdere overtredingen was verjaard, maar dat de invordering van de dwangsom voor de overtreding op 11 maart 2019 in stand bleef. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiseres en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat de verlichting van het bord na 23.00 uur functioneel vereist was. De rechtbank benadrukte dat de waarnemingen van de toezichthouder voldoende waren vastgelegd en dat de eiseres geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om aan de juistheid van deze waarnemingen te twijfelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, mede namens
[B.V. 1] ., [B.V. 2] en [B.V. 3] . te [plaats 1] en [plaats 2] ,(gemachtigde: mr. J.H. Hartman),
en
Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Bellomo).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van door eiseres verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 3.000 voor de op 3 en 9 augustus 2018 en op 11 maart 2019 geconstateerde overtredingen.
Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het in te vorderen bedrag vastgesteld op € 1.000,- voor de op 11 maart 2019 geconstateerde overtreding. Het invorderingsbesluit inzake de op 3 en 9 augustus 2019 geconstateerde overtredingen is volgens verweerder inmiddels verjaard, zodat daarvoor geen dwangsom meer betaald hoeft te worden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] toezichthouder.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de zaak geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over de (door de gemachtigde van eiseres gestelde) verjaring van de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom die is opgelegd voor de (vermeende) overtreding op 11 maart 2019.
Op 7 september 2020 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de dwangsom van 11 maart 2019 al op 20 oktober 2019 door eiseres is betaald. Eiseres heeft hierop gereageerd op 15 september 2020.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Onderwerp van deze zaak
1. Mevrouw [eiseres] (eiseres) exploiteert een Bed & Breakfast genaamd ‘ [Naam Bed & Breakfast] ’, gevestigd op het perceel [adres] te [plaats 1] (hierna: het perceel). Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft verweerder aan eiseres twee lasten onder dwangsom opgelegd, omdat er in strijd met artikel 5.2.1. van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 (Vnl) meerdere borden, een spandoek, en andere objecten op het perceel waren geplaatst zonder dat daarvoor vrijstelling was verleend. Verweerder heeft eiseres gelast deze uiterlijk 8 september 2017 te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per week met een maximum van € 5.000,-. Ook heeft verweerder eiseres gelast er zorg voor te dragen overtredingen van artikel 5.2.1 van de Vnl in de toekomst te voorkomen. Zij mag geen borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen, en objecten, in welke vorm ook, op het perceel plaatsen zonder dat hiervoor de in de Vnl genoemde vrijstellingen zijn verleend, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 5.000,- (hierna: de preventieve last onder dwangsom). Eiseres heeft tegen het besluit van 14 mei 2017 beroep en hoger beroep aangetekend, maar is in beide instanties in het ongelijk gesteld. [1] Beide lasten onder dwangsom zijn daarom in rechte vast komen te staan.
De relevante bepalingen uit de Vnl zijn opgenomen onderaan deze uitspraak.
2. Tijdens een controlebezoek aan het perceel op 3 en 9 augustus 2018 heeft een toezichthouder van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (hierna: de toezichthouder) geconstateerd dat er opnieuw twee borden op het perceel stonden in strijd met artikel 5.2.1 van de Vnl. Op 11 maart 2019 heeft dezelfde toezichthouder nogmaals een controlebezoek verricht en geconstateerd dat er tegen de gevel van een pand op het perceel een bord hing dat om 23.30 uur verlicht was. Dit is volgens verweerder in strijd met artikel 5.2.4, vijfde lid, onder a van de Vnl, waarin staat dat wanneer verlichting is toegestaan, dit alleen geldt tussen 23:00 en 06:00 uur, tenzij verlichting in die periode gelet op openingstijden functioneel vereist is. Het bord van eiseres valt onder de vrijgestelde borden en mag daarom verlicht worden, maar niet in de periode tussen 23.00 en 6.00 uur.
3. Op basis van deze waarnemingen van de toezichthouder concludeert verweerder dat eiseres de op 14 mei 2017 opgelegde preventieve last onder dwangsom niet heeft nageleefd. De toezichthouder heeft tot drie keer toe een overtreding van de last geconstateerd, aldus verweerder, zodat verweerder drie dwangsommen ter hoogte van € 1.000,- van eiseres heeft gevorderd, tot een totaalbedrag van € 3.000,-. In de bezwaarfase is echter vast te komen staan dat de invorderingen ten aanzien van de overtredingen van 3 en 9 augustus 2018 zijn verjaard. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom besloten de twee dwangsommen die daarvoor waren ingevorderd te herroepen, en alleen de invordering van de dwangsom van € 1.000,- voor de overtreding van 11 maart 2019 in stand te laten.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voordat de rechtbank ingaat op de beroepsgronden van eiseres, beantwoordt zij eerst de vraag of de partijen namens wie eiseres beroep heeft ingesteld ook belanghebbende zijn bij dit beroep.
Belanghebbendheid [B.V. 1] ., [B.V. 2] en [B.V. 3]
5. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het invorderingsbesluit is gericht aan [Naam Bed & Breakfast] , ter attentie van mevrouw [eiseres] . Omdat het invorderingsbesluit alleen is gericht aan eiseres als overtreder, kunnen [B.V. 1] , [B.V. 2] en [B.V. 3] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het invorderingsbesluit, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat deze vennootschappen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen ingestelde beroep.
(On)gegrondheid bezwaar t.a.v. overtredingen 3 en 9 maart 2018
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in formele zin onjuist is, omdat haar bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard is. Omdat een deel van het invorderingsbesluit verjaard is, had haar bezwaar gegrond verklaard moeten worden. In bezwaar had zij namelijk aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om een invorderingsbesluit te nemen omdat er geen sprake is van een overtreding van de Vnl.
8. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het feit dat de invorderingsbevoegdheid voor de dwangsommen voor de geconstateerde overtredingen van 3 en 9 maart 2018 is verjaard, moet namelijk worden onderscheiden van de vraag of verweerder bevoegd was om een invorderingsbesluit te nemen. Verweerder stelt zich op basis van de waarnemingen van de toezichthouder nog steeds op het standpunt dat eiseres de preventieve last onder dwangsom in maart 2018 heeft overtreden, zodat verweerder de bevoegdheid had om dwangsommen in te vorderen voor deze overtredingen. Deze invorderingsbevoegdheid kan echter verjaren, wanneer niet binnen een jaar na de dag waarop de dwangsom is verbeurd (oftewel de dag waarop de last is overtreden) een zogenaamde stuitingshandeling wordt verricht. [2] Een dergelijke handeling is bijvoorbeeld het versturen van een aanmaning om te betalen. In dit geval zou dit dus vóór 3 en 9 augustus 2019 hebben moeten gebeuren. Verweerder is er zelf achter gekomen dat niet is gebeurd, zodat de bevoegdheid tot invordering is verjaard. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheid er niet was. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om het bezwaar van eiseres op dit punt gegrond te verklaren.
9. Ter zitting is overigens reeds met partijen besproken dat nu er geen invordering meer plaatsvindt of kan plaatsvinden van deze dwangsommen, het de vraag is in hoeverre eiseres nog procesbelang heeft bij deze grond. Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat er in zo’n geval geen procesbelang meer bestaat, zodat de beroepsgrond ook om die reden al niet kan slagen. Dat geldt ook voor de overige gronden van eiseres die betrekking hebben op de overtredingen van maart 2018. Deze behoeven daarom geen verdere bespreking.
Overtreding van 11 maart 2019
10. Ten aanzien van de overtreding van 11 maart 2019 voert eiseres in de eerste plaats aan dat zij de preventieve last niet heeft overtreden met het verlichte bord, omdat in de last niet expliciet is genoemd dat eiseres geen borden mocht verlichten. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom zij niet betwijfelt dat de toezichthouder om 23.30 uur heeft waargenomen dat het bord verlicht was en dat er dus sprake was van verlichting na 23.00 uur. Verder is eiseres van mening dat het in dit geval gaat om functionele verlichting, omdat gasten van de B&B hiermee de ingang van de B&B kunnen herkennen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat dit van groot belang is, omdat de routeplanner gasten naar het perceel van haar buren stuurt. Wanneer de ingang niet goed is verlicht, herkennen gasten deze niet en rijden ze door naar het terrein van haar buren, waar ze vervolgens moeten keren. De buren hebben al herhaaldelijk aangegeven hier niet van gediend te zijn, zodat eiseres dit wil voorkomen.
11. De rechtbank overweegt dat in de preventieve last is opgenomen dat eiseres toekomstige overtredingen van artikel 5.2.1 van de Vnl moet voorkomen, door geen borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen, en objecten, in welke vorm ook, op het perceel te plaatsen zonder dat hiervoor de in artikelen 5.2.2 en 5.2.3 van de Vnl genoemde vrijstellingen zijn verleend. Artikel 5.2.1 van de Vnl betreft een algemeen verbod, waarop in artikelen 5.2.2 en 5.2.3 respectievelijk algemene en specifieke vrijstellingen zijn verleend. Volgens verweerder heeft eiseres artikel 5.2.4, vijfde lid, van de Vnl geschonden, waarin is neergelegd dat de op grond van artikel 5.2.2 en 5.2.3 Vnl vrijgestelde borden niet verlicht mogen zijn tussen 23.00 en 6.00 uur, tenzij de verlichting in die periode gelet op de openingstijden functioneel vereist is. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank van oordeel dat een schending van dit artikel wel een schending van de preventieve last onder dwangsom oplevert. Artikel 5.2.4 van de Vnl betreft namelijk een nadere uitwerking van de vrijstellingen die in artikel 5.2.2 en 5.2.3 van de Vnl zijn neergelegd. In de preventieve last is expliciet opgenomen dat eiseres geen borden mag plaatsen zonder dat hiervoor vrijstellingen zijn verleend. Het bord van eiseres valt onder de vrijgestelde borden en mag daarom verlicht worden, maar niet in de periode tussen 23.00 en 6.00 uur. Voor verlichting tussen deze tijden heeft eiseres geen vrijstelling. Daarom levert dit wel een overtreding van de preventieve last op.
12. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bord op 11 maart 2019 na 23.00 uur nog verlicht was. Aan een invorderingsbesluit dient een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat deze vaststelling moet worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, of iemand die in opdracht van het bevoegd gezag handelt of wiens bevindingen door het bevoegd gezag voor zijn rekening worden genomen. De bevindingen moeten vervolgens ook op een duidelijke wijze worden vastgelegd, bijvoorbeeld in een schriftelijke rapportage of met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd en er moet een inzichtelijke beschrijving worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. [3]
13. In dit geval heeft verweerder zich voor de overtreding van 11 maart 2019 gebaseerd op de waarneming van de toezichthouder, die het volgende heeft opgeschreven: “Op 11 maart 2019, ben ik omstreeks 23.30 uur ter plaatse gegaan en heb ik geconstateerd dat er reclame verlicht wordt tegen de gevel van het pand. Dit is een overtreding van artikel 5.2.4, lid 4 van de Verordening Natuur en Landschap 2017.” Naar het oordeel van de rechtbank zijn de waargenomen feiten hiermee duidelijk vastgelegd en is duidelijk op welk tijdstip de toezichthouder aanwezig was. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de waarneming van de toezichthouder en het tijdstip dat hij heeft genoteerd. Dat zij dit heeft nagelaten betekent op zich al dat verweerder uit mag gaan van de juistheid van het tijdstip dat de toezichthouder heeft genoteerd. Daarbij heeft verweerder bij het verweerschrift een screenshot bijgevoegd van de eigenschappen van de foto die de toezichthouder van het verlichte bord heeft gemaakt. Daaruit blijkt dat de foto is gemaakt om 23.32 uur. In tegenstelling tot wat eiseres ter zitting heeft aangevoerd is het niet noodzakelijk dat er twee toezichthouders bij het controlebezoek aanwezig waren om van de juistheid van de waarneming uit te kunnen gaan.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat de verlichting van het bord na 23.00 uur functioneel vereist is. Met verweerder is de rechtbank van mening dat verlichting van de ingang van haar perceel ook op een andere wijze kan dan door verlichting van het reclamebord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het plaatsen van een gekleurde buitenlamp bij de ingang, zoals verweerder ter zitting heeft voorgesteld. Eiseres heeft niet aangetoond dat het niet mogelijk is om bezoekers op een andere wijze op de ingang te attenderen.
15. Tot slot heeft eiseres zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat de invorderingsbevoegdheid voor de overtreding van 11 maart 2019 ook is verjaard, omdat er geen stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden. Na de zitting is echter gebleken dat eiseres de dwangsom al heeft betaald. Van verjaring kan dan geen sprake meer zijn. Ook niet, zoals eiseres stelt, als zij de dwangsom ‘onder protest’ heeft betaald.
Conclusie
16. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017

Paragraaf 5.2 Borden, vlaggen, spandoeken en objecten

Artikel 5.2.1 Verbod

Het is verboden om borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen en objecten, in welke vorm ook, te plaatsen, doen plaatsen, aan te brengen, of geplaatst, dan wel aangebracht te houden, of als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing op, aan of tegen die onroerende zaak toe te staan of te gedogen.

Artikel 5.2.2 Algemene vrijstellingen

Het verbod bedoeld in artikel 5.2.1, geldt niet voor:
borden waarvoor in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht algemene regels zijn opgenomen;
borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen of objecten, die niet zichtbaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats;
borden, spandoeken, vlaggen, informatiezuilen of objecten, die zich in het inwendige deel van een onroerende zaak bevinden en
kunstuitingen.

Artikel 5.2.3 Specifieke vrijstellingen

Het in artikel 5.2.1 bedoelde verbod geldt niet:
1. voor één of meer plat tegen de gevel geplaatste borden en spandoeken, dan wel één direct voor een gebouw geplaatst bord, die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, bedrijf of dienst, niet zijnde de levering van motorbrandstoffen, uitgeoefend of verleend in het daarvoor als zodanig bestemde gebouw, mits zij:
a. zich bevinden op het betreffende erf of bouwperceel
b. niet boven de goot- of dakrand uitsteken, en
c. het oppervlak van het direct voor het gebouw geplaatste bord maximaal 2 m2 bedraagt.
voor één enkel-, tweezijdig, of sandwichbord bij een inrit, dat uitsluitend betrekking heeft op de gezamenlijke beroepen, bedrijven of diensten, niet zijnde de levering van motorbrandstoffen, uitgeoefend of verleend in een als zodanig bestemd gebouw op het door de inrit ontsloten perceel, mits:
reguliere bewegwijzering als bedoeld in lid 7 door de betrokken wegbeheerder is uitgesloten, en
het bord is geplaatst binnen 5 m van de inrit, en
een maximale hoogte boven maaiveld heeft van 1,50 m, en
een maximaal oppervlak heeft van 2 m2 óf twee borden met ieder een maximaal oppervlak van 0,5m2 waarbij de maximale hoogte boven maaiveld 1 meter is.

Artikel 5.2.4 Algemene voorwaarden bij vrijstellingen

De vrijstellingen in deze paragraaf gelden slechts voor zover de aanduidingen op de betreffende borden, spandoeken, vlaggen, informatiezuilen en objecten een feitelijke betekenis hebben; met uitzondering van kunstuitingen.
De borden, spandoeken, vlaggen, informatiezuilen en objecten met inbegrip van hun dragende, ondersteunende en hulpconstructies dienen in goede staat van onderhoud te verkeren.
3. De op grond van 5.2.2, onder a of d, vrijgestelde borden, spandoeken, vlaggen, informatiezuilen en objecten mogen niet verlicht zijn, tenzij de Provinciale Ruimtelijke Verordening anders bepaalt.
4. De op grond van artikel 5.2.3 vrijgestelde borden, spandoeken, vlaggen, informatiezuilen en objecten mogen niet verlicht zijn, met uitzondering van die bedoeld in de leden 1, 2, 3, 4, 9, 10, 13, en 17 van dat artikel.
5. Voor zover in het voorgaande lid verlichting is toegestaan, geldt dat:
a. bij de borden, spandoeken en vlaggen, genoemd in de leden 1, 2, 3 en 4 de toestemming niet geldt tussen 23.00 u en 06.00 u, tenzij verlichting in die periode gelet op de openingstijden functioneel vereist is;
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:6356) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:601).
2.Zie voor de verjaringstermijn artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor de handelingen die de verjaring kunnen stuiten 4:105 en 4:106 van de Awb.
3.Dit is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:223).