ECLI:NL:RBMNE:2020:5262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bewijs van woonadres in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van studiefinanciering. Eiser, die een beurs voor uitwonende studenten ontving, had zijn recht op deze beurs verloren volgens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) omdat hij niet op het basisregistratieadres (brp-adres) zou wonen. DUO had op basis van een buurtonderzoek, waarbij twee getuigenverklaringen waren verzameld, geconcludeerd dat eiser niet op het brp-adres woonde. Eiser betwistte deze conclusie en stelde dat hij wel degelijk op het adres woonde, onderbouwd met verschillende bewijsstukken, waaronder verklaringen van zijn broer en een buurvrouw.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast in deze zaak bij verweerder lag, omdat de herziening van de studiefinanciering een belastend besluit voor eiser was. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen van de buren voldoende waren om aan te nemen dat eiser niet op het brp-adres woonde. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij wel op het adres woonde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van DUO wegens een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, wat betekende dat de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag geldig bleven. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. G.J.M. van Spanje),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op studiefinanciering herzien door intrekking van de uitwonendenbeurs vanaf 1 maart 2018. Daarnaast heeft verweerder besloten dat het teveel ontvangen bedrag van € 3.565,01 wordt verrekend met de door eiser nog te ontvangen studiefinanciering, en dat eiser vervolgens het nog overgebleven bedrag moet terugbetalen. Ook heeft verweerder het voornemen geuit een boete van € 1.260,78 aan eiser op te leggen..
Bij besluit van 13 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser dat gericht was zowel tegen de intrekking van de uitwonendenbeurs en tegen de verrekening als tegen het voornemen tot boeteoplegging ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de rechtbank heeft zowel eiser als verweerder
nog een schriftelijke reactie ingediend.
Met toestemming van de partijen heeft er geen zitting plaatsgevonden en heeft de rechtbank het onderzoek op 3 november 2020 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft van maart 2018 tot en met juni 2019 een beurs voor uitwonende studenten ontvangen. Hij staat vanaf 28 februari 2018 ingeschreven in de basisregistratie personen (brp) op het adres [adres] in [plaats] . Hier staat ook zijn broer ingeschreven. Namens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is een controle uitgevoerd naar eisers woonsituatie op het brp-adres. Door de controleurs is vijf keer geprobeerd een huisbezoek af te leggen, maar telkens werd de deur niet open gedaan. Op 27 juni 2019 hebben de controleurs een buurtonderzoek uitgevoerd. Zij hebben hun bevindingen neergelegd in een rapportage van 3 juli 2019. Naar aanleiding van deze rapportage heeft verweerder eisers recht op studiefinanciering herzien met ingang van 1 maart 2018. Volgens verweerder is bij de controle namelijk gebleken dat eiser niet woonachtig was op het brp-adres. Daardoor kon niet worden vastgesteld dat eiser recht had op een uitwonendenbeurs.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt dat hij ten tijde van de controle en daarvoor wel woonachtig was op het brp-adres, en daarom recht had op een beurs voor uitwonenden. Volgens eiser had verweerder niet op basis van twee getuigenverklaringen mogen concluderen dat dit niet het geval was. Er is immers geen enkel bewijsmiddel dat de inhoud van deze verklaringen ondersteunt, en daarnaast kan op basis van de inhoud van deze verklaringen niet worden vastgesteld dat eiser niet op het brp-adres woonde. Volgens eiser is het niet verwonderlijk dat deze buurtbewoners verklaren dat zijn broer alleen op het adres woont, omdat zijn broer er al veel langer woont, zich aan de buren had voorgesteld, een vast ritme had en zijn auto altijd voor de deur parkeerde. Eiser daarentegen heeft zich niet aan de buurtbewoners voorgesteld en verliet op onregelmatige tijdstippen en via de achterdeur de woning. Daarnaast heeft eiser met verschillende bewijsmiddelen aangetoond dat hij wel op het adres woont. Hij heeft een verklaring van zijn broer en van een buurvrouw overgelegd waar dit uit blijkt. Verder heeft hij een factuur, foto en filmpje van een bed overgelegd waaruit blijkt dat hij een bed heeft gekocht dat in de woning stond, en heeft hij een factuur, een inschrijving bij woningnet en een bericht naar zijn werkgever waar het brp-adres in genoemd staat overgelegd. Verweerder heeft deze bewijsmiddelen ten onrechte naast zich neergelegd.
Oordeel van de rechtbank
3. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt onder een uitwonende student verstaan een studerende die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 Wsf 2000. Op grond van artikel 1.5 van de Wsf 2000 komt iemand voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking als hij woont op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven en dit niet het adres is waar (een van) zijn ouders staan ingeschreven. Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, vindt herziening plaats als te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
4. De rechtbank overweegt dat herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende student een voor eiser belastend besluit betreft. Daarom rust de bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het brp-adres waar hij staat ingeschreven in eerste instantie op verweerder en niet op eiser. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat dat eiser niet woont op het brp-adres, dan ligt het op de weg van eiser de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
5. Uit de rapportage van 3 juli 2019 blijkt dat de controleurs twee buurtbewoners een verklaring hebben laten afleggen. Dit betreft de volgende verklaringen:
Verklaring buurtbewoner 1
Er woont een alleenstaande man. Hij is een Marokkaanse man. Een prima jongen. Een hele aardige jongen. Ik ken hem goed. Als ik iets vraag doet hij het meteen voor me. Hij werkt. Hij vertrekt altijd vroeg op de ochtend. Ik zie hem vertrekken. In de avonden is hij meestal wel thuis. Ik zie hem dagelijks wegrijden en aankomen. Zijn auto staat er nu niet. Die parkeert hij hier tegenover in de parkeervakken. Hij heeft een grote auto. Ik weet niet wat voor merk.
- U vraagt of er nog een andere jongen, een student woont.

Nee hoor, hij woont er alleen. Daar woont geen student of iemand anders. Anders zou ik dat ook zien of hij zou het gezegd hebben. Hij heeft er altijd alleen gewoond.

Verklaring buurtbewoner 2
Er woont een Marokkaanse man. Hij is alleen. Ik schat hem rond de 40 jaar.
- U vraagt hoe ik hem ken. Ik ken hem uit de straat. Toen hij hier kwam wonen heeft hij zich netjes voorgesteld. We groeten elkaar als we elkaar zien.

Hij zal nu werken. Ik zie hem dagelijks wegrijden. Hij vertrekt vroeg in de ochtend. Hij heeft een grote Volkswagen. Die stond hier gisteravond nog voor de deur.

- U vraagt of er behalve de man nog een student woont.

Er woont geen student. Hij is er alleen komen wonen. En woont er nog steeds alleen. Soms zie ik er weleens een vrouw komen. Maar zij woont er niet. Ik zie alleen hem, verder niemand.

6. De conclusie dat eiser niet woonachtig is op het brp-adres is, naast het gegeven dat er tijdens de vijf controles nooit is opengedaan op het brp-adres, gebaseerd op deze twee verklaringen van buren, zoals afgelegd ten overstaan van de controleurs. Volgens de hoogste bestuursrechter behoort het gebruik van verklaringen van buurtbewoners tot de mogelijkheden, als duidelijk is op basis van welke waarnemingen tot de verklaringen is gekomen en de verklaringen in essentie een zelfde beeld schetsen. [1] De rechtbank is van oordeel dat daar bij deze verklaringen sprake van is. Beide getuigen hebben, onafhankelijk van elkaar, een beeld geschetst van een man die alleen woont. Het is ook duidelijk op basis van welke waarnemingen zij tot deze conclusie komen. Bovendien is uit de verklaringen af te leiden dat de buurtbewoners de broer van eiser regelmatig zien, waardoor zij zicht hebben op de vraag of daar nog iemand anders woont, en hun verklaring daarover betrouwbaar is. Ook acht de rechtbank van belang dat buurtbewoner 1 heeft verklaard dat de bewoner het wel gezegd zou hebben als er nog iemand anders woonde, en dat buurtbewoner 2 heeft verklaard weleens een vrouw te hebben gezien daar, maar niets heeft gezegd over een (jonge) man die daar regelmatig zou komen. Dat eiser de woning meestal via de achterdeur verliet maakt niet dat verweerder zijn besluit niet op deze getuigenverklaringen heeft kunnen baseren. Niet is immers gebleken dat deze getuigen hem niet zouden hebben kunnen zien als hij via de achterdeur het huis verliet. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiser op het moment van de controle al ruim een jaar ingeschreven stond op het brp-adres. De rechtbank concludeert dat verweerder met deze twee getuigenverklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van de controle niet woonde op het brp-adres.
7. Vervolgens is de vraag of eiser met de overgelegde bewijsmiddelen heeft aangetoond dat hij ten tijde van de controle en daarvoor wél op het brp-adres woonde. Eiser moet hiertoe onomstotelijk bewijs leveren. De bewijsmiddelen moeten zodanig overtuigend zijn dat het de conclusie rechtvaardigt dat de studerende in (een deel van) de periode voorafgaand aan de controle wel op het brp-adres moet hebben gewoond. [2] Het leveren van bewijs door middel van getuigenverklaringen is mogelijk, maar dan moeten de verklaringen van de getuigen inhoudelijk concludent zijn en over de woonsituatie (gedetailleerde) informatie uit eigen wetenschap van de getuige bevatten. De verstrekte informatie mag voorts geen ruimte laten voor twijfel. Dergelijke verklaringen kunnen uit de naaste omgeving van de studerende komen, maar die verklaringen moeten wel zo veel mogelijk worden ondersteund met verklaringen van objectieve derden en/of andere bewijsmiddelen. [3]
8. Eiser heeft een verklaring van zijn broer overgelegd, een verklaring van een buurvrouw en nog een aantal andere bewijsmiddelen. Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde getuigenverklaringen niet objectief zijn, omdat ze afkomstig zijn van bij de zaak betrokken personen. De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. De broer van eiser is een naaste en daarom niet objectief, maar van de buurvrouw is niet in te zien waarom zij geen objectieve getuige zou zijn. Het besluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd. Er is sprake van een motiveringsgebrek op dit punt en het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en ziet daartoe aanleiding vanwege de door verweerder in het verweerschrift en in de dupliek gegeven motivering. Kort gezegd stelt verweerder hierin dat de verklaring van de buurvrouw onvoldoende wordt ondersteund door ander objectief bewijsmateriaal.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser geen onomstotelijk bewijs heeft geleverd voor het wonen op het brp-adres. De verklaring van de broer van eiser speelt mee in de beoordeling, maar omdat dit een verklaring van een naaste betreft kan hier slechts beperkte waarde aan worden toegekend en dient dit zoveel mogelijk met andere bewijsmiddelen te worden ondersteund. De buurvrouw van eiser heeft de volgende verklaring afgelegd:
Hierbij verklaar ik dat mijn buurjongen [eiser] samen met zijn broer [A] aan de [adres] te [plaats] woont.
Ik zag [eiser] in het afgelopen anderhalf 1,5 jaar regelmatig met de fiets of lopend via de tuinzijde de woning ingaan of de woning verlaten. Als ik hem zie zwaait hij naar mij en ik hem terug en weleens hebben wij een praatje als de tijd schikt.
De rechtbank is van oordeel dat de waarnemingen van de buurvrouw onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat eiser op het brp-adres woonde, en dat haar verklaring dan ook teveel ruimte voor twijfel overlaat. Zo heeft zij niet duidelijk gemaakt wat zij verstaat onder ‘regelmatig’ en hoe vaak zij eiser dus ongeveer bij de woning heeft zien lopen. Daarnaast maakt de omstandigheid dat eiser daar weleens via de achterdeur de woning verliet of daar naar binnen ging, niet dat hij daar ook woonde. Het is ook mogelijk dat hij regelmatig zijn broer bezocht. De andere door eiser overgelegde bewijsmiddelen zijn ook onvoldoende om onomstotelijk vast te stellen dat eiser op het brp-adres woonde, ook als je deze bewijsmiddelen in samenhang met de getuigenverklaringen weegt. Eiser heeft een aan hem gerichte factuur van een bed overgelegd van 26 december 2018, een foto van een bed van 11 januari 2019 en een filmpje van hetzelfde bed als op de foto. Volgens eiser zijn deze foto en dit filmpje gemaakt op zijn brp-adres. Uit deze stukken blijkt echter niet dat het bed op de factuur hetzelfde bed is als op de foto en het filmpje, en dat het bed in de woning dus door eiser is gekocht. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser volgens de brp-gegevens al vanaf 28 februari 2018 bij zijn broer woonde, terwijl het bed pas in december 2018 is gekocht. Niet duidelijk is geworden waarom hier zo’n lange tijd tussen zit. Verder heeft eiser een bericht overgelegd dat hij naar zijn werkgever heeft gestuurd waarin hij aangeeft dat [adres] zijn adres is, en heeft hij daarnaast een factuur van Tele2 en een bericht van Woningnet overgelegd waarin ook dit adres genoemd staat. Hiermee kan echter niet worden vastgesteld dat eiser op dit adres woonde, maar slechts dat hij dit adres bij verschillende instanties heeft opgegeven en hierop post ontving. De rechtbank concludeert dat eiser geen onomstotelijk bewijs heeft geleverd dat hij op het brp-adres woonde.
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers recht op studiefinanciering heeft mogen herzien en het teveel ontvangen bedrag mocht verrekenen omdat uit de controle niet is gebleken dat eiser woonachtig was op het brp-adres waar hij stond ingeschreven. Eiser heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd om deze conclusie te kunnen weerleggen. Door een motiveringsgebrek is het beroep gegrond en wordt het besluit vernietigd, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dat betekent dat eisers recht op studiefinanciering nog steeds is herzien en dat het te veel ontvangen bedrag wordt verrekend.
11. Vanwege het gegronde beroep veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een repliek met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 787,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 23 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2006).
2.CRvB 1 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1877) en CRvB 23 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1246).
3.CRvB 23 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1246).