ECLI:NL:RBMNE:2020:5607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
UTR 19/3702
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die in het verleden als re-integratiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege depressie en PTSS. Het UWV had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 52,46% en later op 53,74%. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer had na de wijziging van het besluit. Het beroep tegen het wijzigingsbesluit is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de medische beoordeling juist was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in staat is om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De rechtbank heeft ook proceskosten aan eiser toegewezen en het UWV opgedragen het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: J.E. Eshuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Met het besluit van 30 januari 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn loonaanvullingsuitkering op grond van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ongewijzigd wordt voortgezet. Eiser blijft daarmee volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
Met het besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, inhoudende dat zijn arbeidsbeperkingen als duurzaam moeten worden aangemerkt. Verder is uit de heroverweging gebleken dat eiser niet langer volledig arbeidsongeschikt is. Eiser is vanaf 3 augustus 2018 duurzaam en voor 52,46% arbeidsongeschikt. Eiser heeft vervolgens op 12 september 2019 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 11 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 24 januari 2020 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bijgesteld naar 53,74%. Voor het overige is de beslissing van 5 september 2019 gehandhaafd.
Daartegen heeft eiser op 31 januari 2020 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is in het verleden
werkzaam geweest als re-integratiemedewerker voor 36 uur per week. Op 5 maart 2014 heeft eiser zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet
(WW) ontving, ziek gemeld vanwege depressie en PTSS. Verweerder heeft eiser per
2 maart 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering omdat hij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Per 1 januari 2017 is deze uitkering omgezet naar een loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft op 9 augustus 2018 melding gemaakt van een verslechterde gezondheidssituatie. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het wijzigingsbesluit komt deels in de plaats van het bestreden besluit 1 en de gevolgen daarvan
2.1.
Aan het bestreden besluit 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser per
3 augustus 2018 voor 52,46% arbeidsongeschikt is. In het wijzigingsbesluit heeft verweerder de functie van archiefmedewerker (SBC-code: 553020) laten vervallen, wegens overschrijding van de belastbaarheid. In de plaats daarvan is de functie van keukenhulp (SBC-code: 111331) toegevoegd. Daardoor is de mate van arbeidsongeschiktheid en restverdiencapaciteit gewijzigd. Eiser is 53,74% arbeidsongeschikt. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft door deze gewijzigde beslissing binnen de klasse 45 – 55%. Door de hogere mate van de arbeidsongeschiktheid is de restverdiencapaciteit verlaagd naar € 1.913,65. Voor het overige is de beslissing van 5 september 2019 gehandhaafd.
2.2.
De rechtbank overweegt dat tijdens de beroepsfase het wijzigingsbesluit in de plaats is gekomen van het bestreden besluit 1 voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid en de restverdiencapaciteit. Het beroep is daarom gegrond. Aangezien het bestreden besluit 1 hangende het beroep is gewijzigd, richt het beroep zich mede op het wijzigingsbesluit. Dat volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de duurzaamheid van zijn beperkingen zoals is bepaald in het bestreden besluit 1. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer tegen het bestreden besluit 1. Het beroep daartegen is dus niet-ontvankelijk.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser tegen het wijzigingsbesluit niet slagen. Verweerder heeft terecht de arbeidsbeperkingen aangemerkt als duurzaam, maar niet volledig arbeidsongeschikt. Het beroep tegen het wijzigingsbesluit is dus ongegrond. De rechtbank legt dat als volgt uit.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid
mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig?
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat in het geheel
geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarmee voldoet de medische rapportage volgens eiser niet aan de eisen zoals gesteld in de rechtspraak. [1] Daardoor kan volgens hem geen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) worden opgesteld. Ter zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt ook nog verwezen naar een andere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de rechtbank verzocht om zich aan deze uitspraak te conformeren. [2] Eiser voegt daaraan toe dat het primaire besluit in feite is gebaseerd op een gesprek tussen eiser en een medisch medewerker. Dit is een zeer onzorgvuldige handelswijze. Verder is het medisch onderzoek volgens eiser onzorgvuldig, omdat de verzekeringsartsen geen medische informatie hebben ingewonnen bij de behandelend sector, zelfs niet bij de huisarts.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat het
medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet per definitie onzorgvuldig is als lichamelijk onderzoek door de verzekeringsartsen achterwege wordt gelaten. [3] De rechtbank overweegt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden. Uit de stukken blijkt dat aan deze eis is voldaan. De rechtbank legt dat als volgt uit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Tjon-A-Sam heeft dossierstudie verricht. Daarbij heeft zij niet alleen de medische rapportage van verzekeringsarts Dijkhoff van 29 januari 2019 bestudeerd, maar ook de medische rapportage in de bezwaarschriftprocedure van 20 september 2016. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser tijdens de hoorzitting gezien en gesproken. Vervolgens heeft Tjon-A-Sam haar eigen bevindingen en heroverwegingen in de medische rapportage van 30 oktober 2019 vastgelegd. In die rapportage is gemotiveerd onderbouwd waarom geen lichamelijk onderzoek is gedaan. Gelet op het gehele onderzoek, ziet de rechtbank daarom in het achterwege laten van het doen van lichamelijk onderzoek geen grond voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is. Uit de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2009 waarnaar eiser verwijst, blijkt ook niet dat in alle gevallen een lichamelijk onderzoek plaats moet vinden. Die uitspraak ziet op de situatie waarbij de eerste verzekeringsarts een niet-geregistreerde verzekeringsarts was. Dat is hier niet het geval.
Verder overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts op grond van vaste rechtspraak van de CRvB in beginsel af mag gaan op zijn eigen oordeel en is het inwinnen van informatie bij de behandelend sector alleen dan noodzakelijk als behandeling is ingezet of zal worden ingezet en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden of als eiser stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over medische beperkingen. [4] Uit het onderzoek op de zitting is niet gebleken dat die situaties zich hier voordoen. Verder overweegt de rechtbank dat als er al sprake is van een onzorgvuldig primair onderzoek, zoals eisers stelt, dat in de bezwaarfase is hersteld door het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, slaagt dus niet.
Juistheid van de medische beoordeling
6. Eiser voert verder aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de
verzekeringsartsen volledig voorbij gaan aan zijn medische beperkingen. Eiser is wegens zijn visuele problemen zeer beperkt in zijn dagelijks handelen. Eiser is blind aan zijn linkeroog en aan zijn rechteroog heeft hij staar en is hij kleurenblind. Hij kan daarom niet autorijden. Eiser kan alleen gedempt licht verdragen, niet driedimensionaal kijken, niet dieptezien en kan voorwerpen alleen schuivend oppakken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser in zijn brief van 22 oktober 2019 een rapport van zijn opticien bijgevoegd. Daaruit blijkt dat eiser door een medische misser in 2017 aan zijn linkeroog blind is geworden. Het zicht aan zijn rechteroog is 64%, waardoor nabij zicht erg moeizaam gaat en hij kleine letters alleen nog maar met een loep kan lezen. Ook is sprake van staar aan dat oog. Verder heeft eiser op 11 september 2020 een overzicht toegestuurd van diagnoses die door zijn huisarts zijn vastgesteld in de periode van 27 februari 2007 tot en met
7 september 2020. Volgens eiser blijkt daaruit dat hij onder voortdurende behandeling staat inzake chronische depressie en andere medische beperkingen zonder enig resultaat. De visus van het nog ziende oog gaat ook steeds verder achteruit in verband met de toenemende staar.
Tot slot stelt eiser dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de verzekeringsarts heeft aangegeven dat hij een normale indruk maakt, terwijl hij tijdens de hoorzitting had kunnen vaststellen dat eiser een desolate indruk maakt, broodmager is en zijn zelfzorg ernstig in gevaar is.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist
is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapportage van
14 november 2019 aangegeven dat bij het opstellen van de FML al rekening is gehouden met het blinde linkeroog van eiser en de staar in zijn rechteroog. De informatie van de opticien is dus niet nieuw. De rechtbank ziet geen aanleiding deze uitleg voor onjuist te houden. Verder is niet gebleken dat het overzicht van de huisarts nieuwe medische informatie bevat. Uit het dossier blijkt dat eiser tijdens de hoorzitting informatie heeft kunnen verstrekken over zijn behandeling door de psychiater en psycholoog. De rechtbank overweegt dat in de FML is opgenomen dat bij eiser geen sprake is van specifieke beperkingen in het doelmatig handelen in de routine van het dagelijks leven. Eiser heeft in dat verband geen nieuwe medische gegevens ingebracht, die het tegendeel aantonen. Ook op dit punt ziet de rechtbank geen aanleiding deze uitleg voor onjuist te houden. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
8. Tot slot voert eiser aan dat de geduide functies niet geschikt zijn. Bij de functie
medewerker post is een DOSI diploma nodig en dat heeft eiser niet. Verder wegen de postzakken meer dan 20 kg, er moet veel worden gelezen en poststukken moeten al dan niet machinaal worden geopend. De functie inpakker afvulafdeling is ongeschikt, omdat eiser niet driedimensionaal kan zien en niet in (giftige) dampen, waaronder inkt, kan zitten.
Bij de functie keukenhulp is sprake van een hectische omgeving, wat ongeschikt is voor eiser. Daarnaast kan hij vanwege zijn visus niet driedimensionaal zien en moet hij iedere pakbeweging schuivend doen. Daarom kan hij de volgende aspecten van de functie niet uitoefenen: het uit elkaar moet halen van een afwasmachine en bladenmachine, vuile vaat in een hoog tempo in de afwasrekken zetten en het proportioneren van voedsel.
Verder merkt eiser op dat naderhand wel functies voor hem zijn gevonden, terwijl het voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk had moeten zijn dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid (IVA-uitkering).
9. De rechtbank oordeelt dat eiser in staat moet worden geacht de werkzaamheden bij de
functie van medewerker post (SBC-code: 315133) te verrichten. De rechtbank legt dit als volgt uit. Zij kan het standpunt van verweerder volgen dat een DOSI diploma geen functie eis betreft. Verder stelt de rechtbank vast dat in de resultaat functiebeoordeling staat dat tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 5 kg achtereen moet worden getild en 5 maal per uur ongeveer 1 minuut achtereen 5 kg gedragen moet worden. De stelling van eiser dat bij deze functie de postzakken meer dan 20 kg wegen volgt niet uit de functiebeoordeling. Daarnaast blijkt uit de FML dat eiser ongeveer 15 kg kan duwen of trekken, tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer voorwerpen van ruim 1 kg kan hanteren en ongeveer een uur per werkdag frequent lasten van ongeveer 15 kg kan hanteren. Verder is in deze functie sprake van kort lezen om de brieven te beoordelen, hetgeen wordt afgewisseld met andere werkzaamheden. Daarom kan volgens de rechtbank niet worden gesteld dat eiser veel zou moeten lezen. Eiser stelt verder dat de poststukken al dan niet machinaal moeten worden geopend. Dit blijkt volgens de rechtbank echter niet uit de functie inhoud.
10. Verder oordeelt de rechtbank dat eiser in staat moet worden geacht de werkzaamheden
bij de functie van inpakker afvulafdeling (SBC-code: 111190) te verrichten. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser weliswaar niet driedimensionaal kan zien, maar dat daarmee niet kan worden gesteld dat eiser niet met zijn ziende oog blikken kan pakken en inpakken. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van werken in giftige dampen. In de resultaat functiebeoordeling staat alleen dat sprake is van kartonstof.
11. Tot slot oordeelt de rechtbank dat eiser in staat moet worden geacht de werkzaamheden
bij de functie van keukenhulp (SBC-code: 111331) te verrichten. De rechtbank stelt namelijk vast dat uit de resultaat functiebeoordeling niet blijkt dat bij deze functie sprake is van een hoog handelingstempo. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom daar bij het zetten van de vuile vaat in de afwasrekken sprake van zou zijn. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden in deze functie niet onder priegelwerk vallen en dat de geluidsbelasting de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. In dat verband staat in de toelichting bij de signalering 4.13.0 van de resultaat functiebeoordeling dat eventueel op maat gemaakte gehoorbescherming kan worden gedragen, om het geluid van de werkzaamheden te verminderen. De arbeidsdeskundige onderbouwt verder dat het een redelijk rustige werkplek is.
12. De rechtbank overweegt dat bij alle geduide functies overleg heeft plaatsgevonden
tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat de signaleringen bij de resultaat functiebeoordeling voldoende zijn gemotiveerd. Verweerder heeft daarom met de arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Eiser moet de geduide functies kunnen verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Tijdens de beroepsfase is het wijzigingsbesluit in de plaats gekomen van het bestreden
besluit 1 voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid en de restverdiencapaciteit.
Het beroep is daarom gegrond.
14. Op grond van artikel 6:19 van de Awb richt het beroep van eiser zich mede op het
wijzigingsbesluit. Eiser heeft geen gronden heeft aangevoerd tegen de duurzaamheid van zijn beperkingen zoals is bepaald in het bestreden besluit 1. Eiser heeft daarom geen procesbelang tegen het bestreden besluit 1. Het beroep daartegen is dus niet-ontvankelijk.
15. De beroepsgronden van eiser tegen het wijzigingsbesluit slagen niet. Het beroep
daartegen is dus ongegrond. Er is namelijk niet gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, de medische beoordeling onjuist is en de geduide functies in het wijzigingsbesluit de belastbaarheid overschrijden. Verweerder heeft daarom terecht in het wijzigingsbesluit de arbeidsbeperkingen aangemerkt als duurzaam maar niet volledig arbeidsongeschikt. De vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage op 53,74% en een restverdiencapaciteit van € 1.913,65 blijft dus in stand.
Proceskosten
16. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de reactie op het gewijzigde besluit met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Ook draagt de rechtbank verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 15 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4715.
2.Uitspraak van de CRvB van 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:BH1842.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1180.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:807.