ECLI:NL:RBMNE:2020:5693

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
UTR 19/5398
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Wajonguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die sinds 15 november 2007 een Wajonguitkering ontving, bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 19 december 2018. De beëindiging was gebaseerd op een herbeoordeling door het Uwv, die concludeerde dat eiser minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn psychische beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2020 behandeld, waarbij eiser en de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft nadere medische informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de vereisten voldeed. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden en voldoende begrijpelijk waren. Eiser heeft niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de conclusie van de verzekeringsarts te weerleggen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beëindiging van de Wajonguitkering terecht was en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.C. Walker)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1
Eiser ontving vanaf 15 november 2007 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, thans de ‘Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten’ (Wajong). Op 29 juni 2018 hebben vier themaonderzoekers van verweerder eiser geobserveerd rondom zijn woning. Hun waarnemingen zijn neergelegd in een rapport van 18 juli 2018. Hieruit volgt dat zij eiser onder meer zelfstandig naar de auto hebben zien lopen, dat eiser gezond oogde en zelf de straat uitreed. Later die dag hebben zij eiser, samen met zijn begeleider, voorafgaand aan een afspraak buiten voor het gebouw van het Uwv in Almere gezien. Eiser arriveerde in de auto van zijn begeleider (eiser zat op de passagiersstoel), toonde zich bij het uitstappen afwezig en liep langzaam en moeilijk.
1.2
Verweerder heeft in deze waarnemingen aanleiding gezien voor een herbeoordeling van eisers recht op een Wajonguitkering. Eiser behoudt dit recht alleen als uit medisch en arbeidskundig onderzoek blijkt dat hij meer dan 25% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiser onderzocht en arbeidsbeperkingen voor hem vastgesteld. De beperkingen zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2018. Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft vervolgens drie functies geselecteerd die eiser volgens hem, ondanks zijn beperkingen uit de FML, nog kan doen. Hij heeft berekend dat eiser met de middelste functie 100% kan verdienen van het minimumloon. Dat betekent dat eiser voor 0% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Omdat dit minder is dan 25% heeft verweerder op 18 oktober 2018 besloten om eisers Wajonguitkering per 19 december 2018, dus met een uitlooptermijn van twee maanden, te beëindigen.
1.3
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat hij méér arbeidsongeschikt is dan door verweerder is vastgesteld. Eiser heeft onder andere aangevoerd dat hij al sinds 2011 in een psychose zit en er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep heronderzoek verricht. Op verzoek van deze verzekeringsarts is eiser onderzocht door psychiater [A] van Psyon, die hiervan op 12 november 2019 een rapport heeft uitgebracht. Psychiater [A] concludeert daarin, kort gezegd, dat mogelijk sprake is van symptoomaggravatie bij eiser en dus niet van een ernstige psychische stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusie overgenomen en de beperkingen die de eerste verzekeringsarts voor eiser per 19 december 2018 heeft vastgesteld, bevestigd. In bezwaar heeft er geen arbeidskundig heronderzoek plaatsgevonden. Met het besluit van 22 november 2019 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de beëindiging van zijn Wajonguitkering in stand gelaten.
1.5
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 februari 2020 ingediend. De zaak is op 30 juli 2020 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser en verweerder hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere medische informatie in te dienen van PsyHealth.
1.6
Bij brief van 21 augustus 2020 heeft eiser een diagnostisch verslag ingediend van [B] . Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 september 2020. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak op 23 november 2020 gesloten.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder. Hij vindt dat hij méér beperkt is dan waar verweerder van uitgaat en nog steeds recht heeft op een Wajonguitkering. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 0%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 19 december 2018.

Beoordeling van het geschil

Bezwaargronden
3. De rechtbank merkt allereerst op dat zij, omdat het bezwaarschrift onderdeel uitmaakt van het dossier, kennis heeft genomen van het bezwaarschrift. De enkele opmerking van eiser in zijn beroepschrift dat “het bezwaarschrift als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd” is echter onvoldoende concreet om de bezwaargronden als beroepsgronden te kunnen laten dienen, in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. De rechtbank oordeelt van wel. Uit het rapport van 20 november 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij eiser heeft gezien en zich daarbij een indruk van de psychische toestand van eiser heeft gevormd. Hij heeft eisers klachten met eiser, de vader van eiser, zijn gemachtigde en begeleider/kennis [C] besproken. Naast zijn eigen onderzoek heeft hij eiser door een onafhankelijke psychiater van Psyon laten onderzoeken. Het rapport van Psyon heeft hij, samen met de informatie van eisers huisarts en de overige stukken uit het dossier, kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling daarmee aan de voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Hij betwist de conclusie van psychiater [A] en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat eisers klachtenpresentatie demonstratief en onecht zou zijn. Eiser kampt naar eigen zeggen al sinds 2011 met een psychose en is als gevolg hiervan op diverse vlakken méér en verdergaand beperkt dan in de FML is opgenomen. Ter onderbouwing hiervan legt eiser een diagnostisch verslag over van [B] . Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser er (met name) op gewezen dat eiser in de FML beperkt had moeten worden geacht in spreken. Dit omdat zowel psychiater [A] als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet hebben vastgesteld dat eiser dat kan. Eiser kan enkel spreken met bekenden.
7.1
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling onjuist is. Eiser heeft zijn betoog in beroep namelijk niet onderbouwd met medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Het diagnostisch verslag van [B] dat eiser over heeft gelegd, maakt dat niet anders. In dit verslag staat dat [B] psychiater zou zijn bij PsyHealth in Soest , maar zij staat niet als zodanig geregistreerd in het BIG-register. Het telefoonnummer dat op het diagnostisch verslag staat vermeld verwijst bovendien naar ‘Duurzaam Nederland’ en niet naar PsyHealth. Ook de andere gegevens die op het verslag staan vermeld leiden niet naar PsyHealth; het gegeven postbusnummer in combinatie met de gegeven postcode lijkt niet te bestaan. De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat er al enige tijd op de website van PsyHealth staat vermeld dat de praktijk door omstandigheden permanent is gesloten. De praktijk lijkt bovendien gevestigd te zijn geweest in Enschede en niet in Soest . De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om dit op te helderen, maar de gemachtigde van eiser heeft bij brief van 12 oktober 2020 laten weten dat hierover geen opheldering kan worden gegeven. De onduidelijkheden over de deskundigheid van [B] en daarmee de aard van het verslag, maken dat dit stuk geen reden geeft om aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
7.2
Eiser heeft verder ook niet concreet gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, zoals het rapport van psychiater [A] , blijkt dat méér of verdergaande beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden. De conclusie dat eisers atypische klachtenpresentatie demonstratief en onecht is en dat mogelijk sprake is van symptoomaggravatie heeft psychiater [A] gebaseerd op het voorkomen en gedrag van eiser, alsmede op de hetero-anamnese van een goede kennis van eiser die aanwezig was tijdens het onderzoek. De bevindingen van de psychiater komen overeen met de beoordeling van de eerste verzekeringsarts en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich bij deze conclusies aangesloten. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dat onjuist zou zijn.
7.3
De omstandigheid dat eiser zelf ervaart dat hij méér of verdergaand beperkt is, is op zichzelf onvoldoende tegenover het onderzoek van psychiater [A] en de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (zie overweging 4). Beperkingen moeten terug te voeren zijn op medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Dit geldt ook voor de beperking in spreken die eiser voorstaat. Deze beperking wordt evenmin ondersteund door medische informatie. De rechtbank wijst er op dat een verzekeringsarts niet medisch hoeft te objectiveren waarom hij een bepaalde beperking
nietin de FML opneemt. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is alleen voor het
welaannemen van beperkingen een medische objectivering noodzakelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
8. Eiser voert aan dat verweerder de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in beroep heeft verlaten door pas in beroep een arbeidskundig heronderzoek te laten verrichten. Uit het rapport van 11 februari 2020 blijkt namelijk dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van Medewerker autowasstraat (SBC-111113) heeft laten vervallen en in plaats daarvan de functie van Snackbereider (handmatig) (SBC‑11107) heeft geduid.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De functie van Snackbereider (handmatig) (SBC‑11107) was namelijk al door de eerste arbeidsdeskundige aan eiser voorgehouden als reservefunctie. Het in de beroepsfase vervangen van één van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies door een al in de primaire fase als ‘reserve’ geduide functie, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit zou zijn verlaten. Hierbij wijst de rechtbank er op dat de eerste arbeidsdeskundige al afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser de functie van Snackbereider, ondanks zijn beperkingen uit de FML, kan verrichten. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH0147. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

10. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser per 19 december 2018 met de middelste functie 100% kan verdienen van het minimumloon. Dat betekent dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 0%. Dit is minder dan 25%. Verweerder heeft de beëindiging van eisers Wajong-uitkering per 19 december 2018 dan ook terecht in stand gelaten.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.