Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2020 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker (gezamenlijk: verzoekers)
(gemachtigde: mr. A.M. Schotte),
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van de gemeente Utrecht had besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor een periode van zes maanden, omdat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Verzoekers, de eigenaar van de woning en haar meerderjarige zoon, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 december 2020 werd duidelijk dat de politie op 30 juni 2020 de woning had doorzocht en daarbij 32,5 liter amfetamine-olie en 493,72 gram hasj had aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning, ondanks het tijdsverloop van bijna zes maanden tussen de politiecontrole en het besluit tot sluiting. De voorzieningenrechter vond dat de sluiting noodzakelijk was om de woning uit het drugscircuit te onttrekken, ook al was er in de tussenliggende periode geen overlast of drugshandel geconstateerd. Verzoekers voerden aan dat zij niets te verwijten viel, omdat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster, als eigenaar van de woning, zich op de hoogte had moeten stellen van het gebruik van haar woning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning in stand bleef. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten in het kader van de Opiumwet, vooral bij het aantreffen van harddrugs.