ECLI:NL:RBMNE:2020:5796

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 4310
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens handel in harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van de gemeente Utrecht had besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor een periode van zes maanden, omdat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Verzoekers, de eigenaar van de woning en haar meerderjarige zoon, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 december 2020 werd duidelijk dat de politie op 30 juni 2020 de woning had doorzocht en daarbij 32,5 liter amfetamine-olie en 493,72 gram hasj had aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning, ondanks het tijdsverloop van bijna zes maanden tussen de politiecontrole en het besluit tot sluiting. De voorzieningenrechter vond dat de sluiting noodzakelijk was om de woning uit het drugscircuit te onttrekken, ook al was er in de tussenliggende periode geen overlast of drugshandel geconstateerd. Verzoekers voerden aan dat zij niets te verwijten viel, omdat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster, als eigenaar van de woning, zich op de hoogte had moeten stellen van het gebruik van haar woning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning in stand bleef. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten in het kader van de Opiumwet, vooral bij het aantreffen van harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4310

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster, en
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker (gezamenlijk: verzoekers)
(gemachtigde: mr. A.M. Schotte),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: mr. A.M. Scharff).

ProcesverloopIn het besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om de woning aan de [adres] in [plaats] te sluiten voor een periode van zes maanden vanaf 14 december 2020.

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Verzoekster is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] en woont daar met verzoeker (haar meerderjarige zoon). Daarnaast wonen er ook twee huurders in de woning, waar verzoekster een kamer aan verhuurt.
Verweerder heeft van de politie informatie ontvangen over de woning van verzoekster. Daaruit blijkt dat de politie op 30 juni 2020, naar aanleiding van een onderzoek naar de productie en handel in harddrugs, de woning heeft doorzocht. Tijdens de controle zijn vier jerrycans aangetroffen met in totaal 32,5 liter amfetamine-olie en een blok hasj van 493,72 gram. Ook is een aanzienlijke hoeveelheid geld aangetroffen. Op basis van deze informatie heeft verweerder besloten de woning van verzoekster voor de periode van zes maanden te sluiten met ingang van 14 december 2020. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij hebben bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de sluiting en zijn bij de voorzieningenrechter deze spoedprocedure gestart.
Waarom zijn verzoekers het niet eens met het besluit?
2. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder niet heeft mogen overgaan tot sluiting van de woning.
Zij voeren aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is, omdat er bijna een periode van een half jaar zit tussen de politiecontrole en de geplande sluiting. Daar merken verzoekers bij op dat de woning niet bekend staat als drugspand en er geen sprake is van overlast of een komen en gaan van mensen. De sluiting dient volgens verzoekers dan ook geen ‘signaalfunctie’. Volgens verzoekers had verweerder met een ander minder ingrijpend middel kunnen volstaan, zoals een last onder dwangsom.
Verder voeren verzoekers aan dat hen niets kan worden verweten. Zij wisten niets van de aangetroffen middelen in de woning. De oudere zoon van verzoekster, [A] , wordt als verdachte aangemerkt. Hij staat wel ingeschreven op het adres [adres] , maar woont feitelijk ergens anders. Er is voor hem ook geen plek in de woning, omdat zijn kamer wordt verhuurd. Hiervoor ontvangt verzoekster huurpenningen, wat het aangetroffen contante geld verklaart. Daar merken verzoekers bij op dat het contante geld op een andere plek is aangetroffen dan de hasj. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 24 september 2020 [1] .
Tot slot voeren verzoekers aan dat hun belangen onevenredig hard door het besluit worden geraakt. Door de sluiting zullen zij op straat komen te staan. Verzoekster zal niet meer kunnen werken en hierdoor niet meer kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Verder zal verzoeker waarschijnlijk studievertraging oplopen.
Heeft verweerder de woning in redelijkheid kunnen sluiten?
3. Tussen partijen bestaat geen discussie en ter zitting is ook vastgesteld dat verweerder in dit geval de bevoegdheid heeft om de woning te sluiten. Partijen houdt verdeeld of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dat in redelijkheid kunnen doen. Daarvoor is het volgende van belang.
3.1.
Allereerst is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen vinden. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs is in beginsel de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter dan bij softdrugs. In dit geval is in de woning 32,5 liter amfetamine olie (harddrugs) aangetroffen en een blok hasj van 493,72 gram (softdrugs). Met het aantreffen van deze handelshoeveelheden mag worden aangenomen dat het perceel een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd [2] . Met de sluiting wordt de bekendheid van het perceel als drugspand weggenomen, waarmee het perceel aan het drugscircuit wordt onttrokken. Hierbij is relevant dat de woning is gecontroleerd vanwege informatie waaruit de betrokkenheid van de oudere zoon van verzoekster, [A] , blijkt bij de handel in wapens en productie van verdovende middelen. Uit de informatie blijkt verder dat hij personen zoekt die verdovende middelen willen produceren en dat hij productielocaties regelt en afval afvoert afkomstig van die locaties. Omdat [A] op het adres van de woning van verzoekster staat ingeschreven, is de woning gecontroleerd. Op de zitting is naar voren gekomen dat [A] regelmatig bij verzoekers op bezoek kwam en een sleutel van de woning had. Dat [A] alleen verdachte is en hij niet in de woning woont, maakt het voorgaande niet anders. De sluiting is namelijk niet gericht op een persoon, maar op de woning. En in de woning zijn nu juist de middelen aangetroffen. In de omstandigheden dat tussen de vondst van de hard- en softdrugs en het besluit tot sluiting van de woning een periode van bijna zes maanden is verstreken en dat zich volgens verzoekers in de tussenliggende periode geen incidenten hebben voorgedaan, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat verweerder er in dit geval niet langer vanuit mocht gaan dat sprake was van een verstoring van de openbare orde en hij de woning niet mocht sluiten [3] . Verweerder heeft het tijdsverloop in redelijkheid onvoldoende kunnen vinden om het gebruik van de woning voor de drugshandel als definitief beëindigd te beschouwen. Verder is het verstrijken van deze termijn onder meer het gevolg van zorgvuldig handelen van verweerder. Verweerder heeft namelijk naar aanleiding van de zienswijze van verzoekers bij de politie nadere informatie gevraagd. Dit om zeker te zijn of een besluit tot sluiting noodzakelijk is of niet. Daarnaast heeft verweerder in zijn besluitvorming rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de controle en het besluit. Verweerder was namelijk voornemens om de woning te sluiten voor twaalf maanden maar heeft dit, vanwege het tijdsverloop, verkort tot zes maanden. Verder is van belang dat de sluiting van de woning geen verdergaande strekking heeft dan het beëindigen van de overtreding van de Opiumwet. De sluiting is, anders dan verzoekers stellen, daarom niet gericht op toevoeging van verdergaand leed of nadeel. De sluiting van de woning is immers geen punitieve sanctie, maar is gericht op herstel. [4]
3.2.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de sluiting niet evenredig is. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoekers niet hoeven volgen in hun standpunt dat hen geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, omdat zij niet op de hoogte waren of redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen hard- en softdrugs. Zoals hiervoor al is vermeld, is verzoekster eigenaar van de woning. Zij verhuurt kamers, maar woont ook zelf in de woning. Van haar mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van het gebruik dat van haar woning wordt gemaakt. Daarbij is relevant dat in de woonkamer zijn aangetroffen in een dressoirkast de vier jerrycans met amfetamine-olie en in een vaste hoekkast de hasj. De kasten waren gesloten, maar de sleutels zaten in de sleutelgaten en waren voor alle bewoners toegankelijk. Daar komt bij dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat het geld in de hoekkast is aangetroffen waar ook het blok hasj is aangetroffen. Aangezien verzoekster stelt dat dit geld van haar is vanwege de huurpenningen, is het aannemelijk dat zij deze kast regelmatig gebruikt. Zij had dus kunnen weten dat er een blok hasj aanwezig was in die kast. Gelet op het voorgaande hadden verzoekers er dus redelijkerwijs van op de hoogte kunnen zijn dat er jerrycans met amfetamine-olie en een blok hasj in de woonkamer aanwezig was. De uitspraak waar verzoekers naar verwijzen kunnen hen niet baten, omdat die niet vergelijkbaar is. In die uitspraak ging het namelijk om de sluiting van een woning vanwege strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet) en zijn in die woning geen harddrugs gevonden. In verzoekers geval gaat het om een sluiting vanwege het aanwezig zijn van hard- en softdrugs (artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet).
3.3.
Ook over de door verzoekers gestelde belangen heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat die niet dermate bijzonder zijn dat de sluiting onevenredig is. In de sluiting van een woning ligt besloten dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Het is niet gebleken dat verzoekers een bijzondere binding hebben met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen [5] . Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster door de sluiting van de woning haar baan verliest en dat verzoeker daardoor studievertraging oploopt.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een minder vergaande maatregel te treffen dan sluiting, zoals bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Wat betekent deze uitspraak voor verzoekers?
5. Gelet op de gronden die verzoekers hebben aangevoerd, ziet het er naar uit dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorzieningen te treffen. Ook in de belangen van verzoekers ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en verzoekers dus totdat op het bezwaar is beslist de woning niet mogen gebruiken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Tot slot wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verweerder, bij e-mailbericht van 2 december 2020 en bevestigd ter zitting, heeft meegedeeld dat de sluitingsdatum van het pand [adres] in [plaats] wordt opgeschort tot één week nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1435).
3.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2388).
4.Zie de uitspraak van de ABRvS in de vorige voetnoot.
5.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ro. 4.2.2. (ECLI:NL:RVS:2019:2912).