ECLI:NL:RBNHO:2020:7444

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3953
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening sluiting woning op basis van artikel 13b Opiumwet wegens voorbereidingshandelingen

Op 24 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van de gemeente Zaanstad. De burgemeester had op 3 augustus 2020 besloten om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er aanwijzingen waren voor overtredingen van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij grote hoeveelheden contant geld, gripzakjes en andere verdachte zaken in de woning waren aangetroffen. De verzoeker, die in de woning woont, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 10 september 2020 werd duidelijk dat de politie op 29 januari 2020 een actie had opgezet na meldingen van drugsdealen. Hoewel er aanwijzingen waren dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld, oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de aangetroffen goederen in de woning direct verband hielden met drugshandel. De voorzieningenrechter merkte op dat er in de periode tussen de constatering van de overtredingen en het besluit tot sluiting geen nieuwe feiten waren die de sluiting rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester en oordeelde dat de sluiting van de woning op dat moment niet meer noodzakelijk was. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren voor ingrijpende maatregelen zoals sluiting van een woning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3953
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Veninga),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan [adres] met ingang van 14 augustus 2020 te sluiten voor de duur van 3 maanden wegens overtreding van de Opiumwet.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 10 augustus 2020 heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij de sluiting van de woning uitstelt tot nadat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Verzoeker is samen met [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker staat ingeschreven op en is woonachtig in de woning aan [adres] (hierna: de woning). Op 29 januari 2020 heeft de Nationale Politie een actie opgezet na een melding van drugsdealen in het kader van Meld Misdaad Anoniem. Daarbij werd gepost voor een woning aan de [locatie] . De politie heeft tijdens dit onderzoek een drietal personen gevolgd, waaronder verzoekers zoon. Die had op dat moment zijn auto geparkeerd voor de betreffende woning aan de [locatie] . Een persoon, afkomstig uit de woning aan de [locatie] , heeft kort bij hem en zijn bijrijder in de auto gezeten. Op enig moment is verzoekers zoon door de politie aangehouden en is zijn auto doorzocht. Zowel in de auto als bij verzoeker zelf zijn geen drugs aangetroffen. Bij de andere persoon, die kort in de auto van verzoekers zoon heeft gezeten en daarna is uitgestapt, zijn in een rugzak onder meer 1.900 stuks MDMA-pillen aangetroffen. De politie heeft vervolgens de woningen van alle drie de betrokken personen doorzocht. Verzoekers zoon is woonachtig bij verzoeker in de woning.
2.2
Naar aanleiding van de huiszoeking bij verzoeker heeft de politie op 13 februari 2020 een bestuurlijke rapportage opgemaakt. Daaruit blijkt dat het volgende is aangetroffen in de woning:
- in een slaapkamer waar verzoekers zoon gebruik van maakt lagen in een kluis in de kledingkast een Rolex horloge, diverse biljetten in buitenlandse valuta (dollar en forint), 16 biljetten van 20 euro, 26 biljetten van 50 euro en 13 biljetten van 100 euro (totaal: 2.920 euro);
- in diezelfde slaapkamer lagen in een toilettas onder het bed 500 biljetten van 100 euro, 400 biljetten van 50 euro en 100 biljetten van 20 euro (totaal: 72.000 euro), waarvan de vader van verzoeker ongevraagd heeft verklaard dat dat zijn eigendom is;
- in een tweede slaapkamer onder het onderste matras lagen in een envelop 2 biljetten van 50 euro en 1 biljet van 20 euro, beiden vals geld;
- op de plank van het bureau lagen in een doosje van Gucci gripzakjes, een zakje met goudkleurige plaatjes, 3 blauwkleurige pillen, in een doosje van Esprit lagen 3 biljetten van 20 euro en 1 biljet van 10 euro;
- onder het stapelbed lag een map met vermoedelijk administratie;
- in de schuur in de tuin lag een tas vol gripzakjes.
Ook op de slaapkamers in de woningen van andere twee verdachten die zijn aangehouden zijn huiszoekingen verricht. Daarbij zijn verboden middelen van lijst I van de Opiumwet, grote hoeveelheden contant geld en andere zaken die wijzen op overtreding van de Opiumwet aangetroffen. Gezien de omstandigheden waaronder de drie verdachten zijn aangehouden en het aantreffen van een grote hoeveelheid biljetten van 20 euro en 50 euro, een geldtelmachine, kogelwerende vesten, een met roze poeder besmeurde spijkerbroek, de lege gripzakjes, in een kluis aangetroffen drugstesten, het mapje met administratie van namen, hoeveelheden en bedragen en de verschillende telefoons, heeft de politie sterk het vermoeden dat sprake is geweest van handel in verdovende middelen en het gebruiken van de slaapkamers van verdachten als opslagplaats.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder, op grond van de bevindingen van de politie zoals neergelegd in de bestuurlijke rapportage, onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning met ingang van 14 augustus 2020 voor de duur van 3 maanden te sluiten wegens overtreding van artikel 13b, eerste lid, sub b, van de Opiumwet. In de woning is een zeer grote hoeveelheid contant geld aangetroffen, buitenlandse valuta, vals geld, luxe producten, een map met vermoedelijk administratie en een tas vol gripzakjes. De verklaringen die in de zienswijze zijn gegeven voor de herkomst van het geld en de reden voor het hebben van de gripzakjes acht verweerder onvoldoende overtuigend. Daarnaast blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de auto van één van de bewoners van de woning een cruciale rol heeft gespeeld bij het verhandelen van verdovende middelen, nu bij één van de inzittenden van de [auto merk] in zijn rugzak 1.900 MDMA-pillen zijn aangetroffen. De bijrijder van het voertuig had meerdere biljetten van 50 euro in zijn handen. Bij het overkoepelende strafrechtelijke onderzoek zijn nog twee panden onderzocht, waarbij ook zaken zijn aangetroffen die verweerder, in onderlinge samenhang bezien met eerder genoemde zaken, als strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet beschouwt. Nu sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen is volgens verweerder sprake van een ernstig geval en is er aanleiding om de woning, op grond van het beleid dat verweerder ter zake hanteert ter uitvoering van de Opiumwet, voor de duur van 3 maanden te sluiten. Verweerder acht de sluiting noodzakelijk om de bekendheid van de woning als onderdeel van het drugscircuit teniet te doen, de (georganiseerde) drugshandel terug te dringen, de rust in de directe woon- en leefomgeving te doen terugkeren en herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen en derhalve kan niet met een lichter middel worden volstaan. Het belang van verzoeker om in de woning te kunnen blijven, weegt hier niet tegenop, aldus verweerder.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek als volgt.
5.1
De eerste vraag is of verweerder bevoegd is de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag in deze procedure is of voorshands voldoende vaststaat dat op 29 januari 2020 (of daarna) sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen in of vanuit de woning in de zin van artikel 10a, eerste lid aanhef en onder 3 en slotzin, van de Opiumwet. Die vraag behelst een complexe juridische kwestie. Verweerder zal moeten aantonen dat de voorwerpen in de woning bestemd waren om opzettelijk drugshandel voor te bereiden. Hoewel bestuursrechtelijk voldoende aanwijzingen bestaan dat sprake was van een drugsdeal vanuit de auto, staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet eenduidig vast dat de in de woning aangetroffen goederen daarmee (of met andere drugshandel) in direct verband staan.
Bij die voorliggende vraag is thans reeds sprake van bewijsvoering door zowel verweerder als verzoeker. Vooral ten aanzien van de herkomst van het contante geld heeft verzoeker stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn stellingen. Voor beoordeling van die bewijsvoering is in deze procedure geen plaats. Dat zal eerst in bezwaar, en daarna in een eventuele bodemprocedure aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de administratie heeft verweerder verder thans onvoldoende onderbouwd waarom die ziet op drugshandel. Ter zitting heeft verzoeker er daarbij op gewezen dat de daarin genoemde data steeds zien op het jaar 2017. De gripzakjes werpen tegen de achtergrond van de drugsdeal weliswaar vragen op, maar zijn op zich onvoldoende om aan te tonen dat vanuit de woning drugshandel werd voorbereid. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt niet dat gelijksoortige gripzakjes ook zijn aangetroffen bij de drugs of in de andere woningen. Kortom, hoewel bestuursrechtelijk thans redelijkerwijs voldoende is aangetoond dat sprake was van een drugsdeal vanuit de auto van de zoon van verzoeker, staat dat ten aanzien van de woning nog onvoldoende vast. Daarmee is overigens ook een verschil gegeven met de zaak met procedurenummer HAA 20/3261 ten aanzien van de [locatie] die door verweerder is aangehaald. Immers kwam een van de vermoedelijk betrokkenen bij de drugsdeal rechtstreeks uit het pand aan de [locatie] en zag de MMA-melding daar ook op.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de bezwaargrond van verzoeker, dat geen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen in de woning, niet op voorhand kansloos. Dit levert reeds grondslag op voor schorsing van het voorliggende besluit. Daarnaast geldt het volgende.
5.2
De feiten die verweerder aanleiding hebben gegeven om over te gaan tot sluiting van de woning hebben eind januari 2020 plaatsgevonden. Daarna is besloten om de besluitvorming over het sluiten van de woning uit te stellen in verband met de uitbraak van het coronavirus. Inmiddels zijn acht maanden verstreken. Verweerder heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat in die periode in of vanuit de woning sprake is geweest van (voorbereiding van) drugscriminaliteit.
Verweerder heeft kennelijk een belangenafweging gemaakt die inhoud dat de door hem aangenomen overtreding van januari 2020 in augustus 2020 nog noopt tot sluiting. Verweerder dient dat nader te motiveren. [1] De herstelsanctie moet immers ten tijde van het besluit nog een doel dienen. Een dergelijke motivering ontbreekt in het primaire besluit. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt niet van een loop van en naar de woning en evenmin blijkt van concrete verstoringen van de openbare orde of gevaar voor de veiligheid. Van een signaalfunctie kan geen sprake zijn, omdat verweerder niet heeft onderbouwd dat het pand bekend stond als een drugspand of als een pand waar geld zou liggen. Hetzelfde geldt voor het doen wederkeren van de rust in de wijk, omdat onrust niet gesteld is. In het bijzonder kan de aanwezigheid van veel contant geld thans niet meer zonder meer tot sluiting nopen, omdat dat geld in beslag is genomen.
Verweerder zal in de beslissing op bezwaar dan ook nader dienen te motiveren waarom sluiting na de coronaperiode nog immer noodzakelijk is, waarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter de ervaringen in en rondom de woning in de inmiddels verstreken maanden een rol zouden kunnen spelen. Het willen afgeven van een signaal aan de drugsorganisatie acht de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende. Het afgeven van een signaal aan de drugsorganisatie – zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht: laten zien dat ze niet na acht maanden de dans ontspringen, omdat de woning alsnog gesloten zal worden – lijkt een kwestie van generale/speciale preventie gericht niet op het pand, maar op de drugsorganisatie. Voor zover dergelijk signaal afschrikwekkend bedoeld is, ziet het op toevoeging van leed en valt het niet onder de bestuursrechtelijke bevoegdheden van verweerder. Afschrikking via leedtoevoeging valt onder het strafrecht. Enig signaal zou bestuursrechtelijk enkel kunnen zien op het doen herstellen van de schending van de openbare orde. Indien de openbare orde door het verloop van tijd reeds hersteld is, valt dienaangaande (dus) ook geen signaal meer af te geven, ook niet aan de drugsorganisatie.
Omdat de bezwaargrond van verzoeker, dat de sluiting van de woning thans geen doel meer dient, niet op voorhand kansloos is, ziet de voorzieningenrechter ook daarom aanleiding om het primaire besluit te schorsen totdat op het bezwaar is beslist.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit totdat op het bezwaar is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2020 door mr. J.J. Maarleveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten