ECLI:NL:RBMNE:2020:851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
UTR 19/2215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inkomen uit bijschrijvingen op bankrekening

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres ontving vanaf 1 augustus 2016 bijstand, maar in een besluit van 21 januari 2019 heeft verweerder haar vermogen vastgesteld op € 6.059,52, omdat zij een auto ter waarde van € 5.000,- bezat en een bedrag van € 1.059,52 had ontvangen van de creditcardmaatschappij. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder herzag het en stelde haar vermogen op € 1.141,- vast, waarbij de auto lager werd getaxeerd en de teruggaaf van de creditcardmaatschappij niet als vermogen werd gezien.

Eiseres ging echter in beroep tegen een later besluit van 8 maart 2019, waarin haar recht op bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 werd ingetrokken en de ten onrechte ontvangen bijstand van € 10.283,20 werd teruggevorderd. Verweerder stelde dat eiseres in deze periode maandelijks € 1.000,- op haar rekening had ontvangen, wat als inkomen moest worden aangemerkt, waardoor zij boven de bijstandsnorm uitkwam. Eiseres voerde aan dat deze bedragen afkomstig waren van haar moeder en bedoeld waren om haar schulden af te lossen.

De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen van € 1.000,- terecht als inkomen werden aangemerkt, omdat deze een terugkerend karakter hadden en eiseres over deze bedragen kon beschikken. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de bijschrijvingen als vermogen moesten worden aangemerkt en concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Waasdorp).

Inleiding

Eiseres ontvangt vanaf 1 augustus 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande.
In een besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het vermogen van eiseres per 21 januari 2019 vastgesteld op € 6.059,52. Als reden heeft verweerder daarvoor gegeven dat eiseres een auto ter waarde van € 5.000,- op haar naam heeft staan en van de creditcardmaatschappij een bedrag van € 1.059,52 heeft ontvangen.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In een besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit 1 herzien en het vermogen van eiseres per 21 januari 2019 vastgesteld op € 1.141,-. Als reden heeft verweerder daarvoor gegeven dat de auto is getaxeerd op € 1.141,- en de teruggaaf van de creditcardmaatschappij rentekosten zijn die niet als vermogen worden gezien. Ook blijft de lening van eiseres bij familie buiten beschouwing. Verweerder heeft daarbij het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 als ingetrokken beschouwd.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In een besluit van 8 maart 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw over de periode van 1 januari 2018 tot en met
31 oktober 2018 ingetrokken en de over die periode ten onrechte ontvangen bijstand van
€ 10.283,20 van eiseres teruggevorderd. Als reden heeft verweerder daarvoor gegeven dat eiseres in deze periode maandelijks een bedrag van € 1.000,- op haar rekening heeft ontvangen en deze bijschrijvingen als inkomen moeten worden beschouwd. Met dat inkomen komt eiseres in deze periode boven de voor haar geldende bijstandsnorm uit.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen het primaire besluit 2 en 3, ongegrond verklaard. Voor de uitleg daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie Behandeling klachten en bezwaren sociaal domein van 14 mei 2019.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep is op 19 december 2019 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

Zijn de bijschrijvingen terecht aangemerkt als inkomen in de zin van de Pw? Ja.
1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de tien bijschrijvingen van € 1.000,- ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt. Eiseres heeft eerder een restschuld van € 20.800,- afbetaald door een lening van haar moeder (€ 10.800,-) en leningen van vrienden en familie (€ 10.000,-). De tien bijschrijvingen van € 1.000,- heeft eiseres van haar moeder gekregen om de schuld van € 10.000,- aan vrienden en kennissen af te lossen. Dat blijkt uit de overeenkomst van geldlening die zij met haar moeder heeft afgesloten. Zij heeft de bijschrijvingen, zij het via een omweg, daar ook voor gebruikt. Ze heeft de door haar moeder gestorte bedragen namelijk gebruikt om de kosten van haar twee meerderjarige kinderen voor te schieten, waarop haar kinderen die bedragen contant weer aan haar hebben terugbetaald. Met die contante bedragen heeft ze haar schulden bij vrienden en kennissen stukje bij beetje afgelost. Dat blijkt uit de kwijtingsbewijzen van haar vrienden en kennissen. Eiseres begrijpt dat het geen handig systeem is geweest, maar het is wel zo gegaan. Ze heeft een en ander gereconstrueerd in een spreadsheet.
2. Volgens verweerder moeten de tien bijschrijvingen van € 1.000,- worden aangemerkt als inkomen in de zin van de Pw. Verweerder verwijst daarbij naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
3. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:26) worden kasstortingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bijschrijvingen van de moeder van eiseres terecht heeft aangemerkt als inkomen in de zin van de PW. De tien maandelijkse bijschrijvingen van € 1.000,- hadden een terugkerend karakter, eiseres kon vrijelijk over deze bedragen beschikken en zij heeft deze bedragen gebruikt om in het levensonderhoud te voorzien. Eiseres heeft namelijk zelf verklaard dat zij de maandelijkse bedragen heeft gebruikt om de kosten voor haar twee kinderen voor te schieten. Dat blijkt ook uit haar bankafschriften over de periode waarin eiseres de bijschrijvingen heeft ontvangen. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten die in de vaste rechtspraak gelden om iets als inkomen aan te merken.
Dat desondanks sprake was van vermogen waarmee schulden bij haar vrienden en kennissen zijn afgelost, ziet de rechtbank niet. Uit artikel 2 van de overeenkomst van geldlening volgt dat het bedrag van € 10.000,-, in maandelijkse termijnen van € 1.000,-, bedoeld is voor de terugbetaling van de door eiseres ter leen ontvangen gelden van vrienden en kennissen. Eiseres heeft echter zelf verklaard met de bedragen niet direct de leningen te hebben afgelost. Daarmee heeft ze de bedragen dus niet in overeenstemming met de overeenkomst van geldlening gebruikt. Dat zij de leningen bij vrienden en kennissen via de constructie met haar twee kinderen alsnog heeft afgelost, ziet de rechtbank niet in de door eiseres overgelegde stukken terug. De kwijtingsbewijzen van haar vrienden en kennissen zijn bovendien alle op 20 en 21 november 2018 opgemaakt. Dat strookt niet met de verklaring van eiseres dat zij over een langere periode aan verschillende vrienden en kennissen stukje bij beetje de bedragen heeft terugbetaald. De rechtbank hecht daarom aan de kwijtingsbewijzen niet de waarde die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Aan de overige stellingen van eiseres, voor het geval de bijschrijvingen als vermogen moeten worden aangemerkt, komt de rechtbank dan niet meer toe.
5. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat met de tien maandelijkse bijschrijvingen van € 1.000,- in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 de voor eiseres geldende bijstandsnorm is overschreden. Zij heeft hierdoor achteraf over deze periode geen recht op bijstand gehad. Verweerder heeft het recht op bijstand over deze periode dan terecht op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw ingetrokken en de ten onrechte ontvangen bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw van eiseres teruggevorderd.
Zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien? Nee.
6. Eiseres heeft nog een beroep gedaan op dringende redenen om van terugvordering af te zien. Eiseres is door haar ex-man met een enorme restschuld opgezadeld. Zij heeft deze restschuld met behulp van leningen weten af te kopen. Daarmee heeft zij voorkomen dat ze in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) kwam. Het is dan onbegrijpelijk dat eiseres de bijstand alsnog over die periode moet terugbetalen. Daarmee wordt ze feitelijk gestraft voor het afkopen en aflossen van haar schulden. Ze komt dan van de regen in de drup.
7. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om dringende redenen in de zin van de Pw aan te nemen.
8. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3834) slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid of financiële consequenties van een terugvordering voor een belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
9. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen reden om in haar geval dringende redenen aanwezig te achten. De rechtbank begrijpt dat eiseres jarenlang bezig is geweest om verschillende schulden af te lossen en nu niet opnieuw geconfronteerd wil worden met een schuld. Ter zitting is gebleken dat eiseres geen andere schulden heeft dan de terugvordering bij verweerder en eiseres bij verweerder om een betalingsregeling kan vragen. Dat zij door de terugvordering in een financieel onaanvaardbare situatie terecht komt ziet de rechtbank dan ook niet. Ook van andere omstandigheden die leiden tot een onaanvaardbare situatie is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
10. De rechtbank geeft eiseres op al haar punten ongelijk. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Partijen kunnen hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Dat kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.