ECLI:NL:RBMNE:2020:851
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inkomen uit bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres ontving vanaf 1 augustus 2016 bijstand, maar in een besluit van 21 januari 2019 heeft verweerder haar vermogen vastgesteld op € 6.059,52, omdat zij een auto ter waarde van € 5.000,- bezat en een bedrag van € 1.059,52 had ontvangen van de creditcardmaatschappij. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder herzag het en stelde haar vermogen op € 1.141,- vast, waarbij de auto lager werd getaxeerd en de teruggaaf van de creditcardmaatschappij niet als vermogen werd gezien.
Eiseres ging echter in beroep tegen een later besluit van 8 maart 2019, waarin haar recht op bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 werd ingetrokken en de ten onrechte ontvangen bijstand van € 10.283,20 werd teruggevorderd. Verweerder stelde dat eiseres in deze periode maandelijks € 1.000,- op haar rekening had ontvangen, wat als inkomen moest worden aangemerkt, waardoor zij boven de bijstandsnorm uitkwam. Eiseres voerde aan dat deze bedragen afkomstig waren van haar moeder en bedoeld waren om haar schulden af te lossen.
De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen van € 1.000,- terecht als inkomen werden aangemerkt, omdat deze een terugkerend karakter hadden en eiseres over deze bedragen kon beschikken. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de bijschrijvingen als vermogen moesten worden aangemerkt en concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.