ECLI:NL:RBMNE:2020:903

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
16-078981-19 en 16-227222-18 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor woninginbraken, pogingen tot inbraak en winkeldiefstal met vrijspraak voor deelname aan een criminele organisatie

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken, pogingen tot inbraak en een winkeldiefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op woninginbraken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze deelname, aangezien er geen gestructureerd samenwerkingsverband kon worden vastgesteld tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan drie woninginbraken en twee pogingen tot inbraak. De rechtbank legde een jeugddetentie op van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de beslissing om de straf op te leggen, hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen. De rechtbank benadrukte het belang van hulpverlening voor de verdachte om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De uitspraak is gedaan na een openbare zitting waar de verdachte, zijn advocaat en de officier van justitie aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-078981-19 en 16-227222-18 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 15 juli 2019, 25 september 2019, 10 februari 2020 en 11 februari 2020. Op 10 en 11 februari 2020 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek op de zitting is op 2 maart 2020 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. A. Boumanjal en de officier van justitie mr. C.J. Booij.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlasteleggingen, die als bijlagen zijn opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
16-078981-19
tussen 7 juni 2018 en 8 juni 2018 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij hij sieraden van [benadeelde 1] heeft weggenomen;
samen met anderen op 5 januari 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij sieraden en muziekinstrumenten van [benadeelde 2] hebben weggenomen (
primair), dan wel heeft geholpen bij het plegen van die inbraak door aan te bellen om te controleren of de bewoners thuis waren en op de uitkijk te staan tijdens de inbraak (
subsidiair);
samen met anderen op 24 februari 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij geld, sieraden en sleutels van [benadeelde 3] hebben weggenomen;
samen met anderen op 26 februari 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij geld, sieraden en een iPhone 4s van [benadeelde 4] hebben weggenomen;
samen met anderen tussen 13 maart 2019 en 14 maart 2019 heeft ingebroken op de [adres] in [woonplaats] , waarbij zij een telefoon en een kentekenbewijs van [benadeelde 5] hebben weggenomen (
primair), dan wel op 14 maart 2019 in Amersfoort een telefoon in zijn bezit heeft gehad terwijl hij wist dat die telefoon van een misdrijf afkomstig was (
subsidiair);
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 april 2019 in Amersfoort een criminele organisatie heeft gevormd met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die het plegen van inbraken als doel had.
16-227222-18
samen met anderen op 20 oktober 2018 heeft geprobeerd in te breken op de [adres] in [woonplaats] door naar dat huis te gaan en een schroevendraaier in de sluitnaad tussen het kozijn en het raam van dat huis te steken/wrikken;
samen met anderen tussen 5 mei 2018 en 6 mei 2018 heeft geprobeerd in te breken op het [adres] in [woonplaats] door de achterdeur van die bakkerij te forceren/openbreken, die bakkerij in te gaan, die bakkerij te doorzoeken en goederen te verplaatsen;
op 12 december 2018 in Nieuwegein twee schroevendraaiers heeft gestolen bij de Hornbach.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

16-078981-19
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om [verdachte] vrij te spreken van feit 1 en feit 2, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier is dat [verdachte] die feiten heeft gepleegd.
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat [verdachte] de andere feiten op deze tenlastelegging heeft gepleegd. [verdachte] heeft ook bekend dat hij de inbraken in Kootwijkerbroek, Harskamp en Overberg heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie blijkt de betrokkenheid van [verdachte] ook uit verschillende tapgesprekken, de opgenomen vertrouwelijke communicatie van de verdachten in de arrestantenbusjes en het feit dat de telefoon van [verdachte] tijdens twee inbraken een mast in de buurt van de inbraak aanstraalde.
Tot slot vindt de officier van justitie dat ook bewezen kan worden dat [verdachte] samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had om diefstallen te plegen. Uit het dossier blijkt dat er sprake was van een samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Zij hebben over een langere periode in wisselende samenstellingen strafbare feiten gepleegd. Dat waren voornamelijk woninginbraken. Zij hadden frequent contact met elkaar. Daarnaast bespraken zij volgens de officier van justitie vooraf wie er beschikbaar is. Zij lichtten elkaar in over de aanwezigheid van bewoners en politie. Ook gebruikten de verdachten volgens de officier van justitie gezamenlijke groepsregels. Zo moesten er nieuwe inbrekersspullen worden geregeld, wanneer de oude weg waren. Ze deelden de kosten, zoals brandstofkosten, en de baten, de buit van de woninginbraken. Zij stonden ook voor elkaar op de uitkijk. Daarnaast maakten zij gebruik van gemeenschappelijke vervoersmiddelen en breekvoorwerpen die zij ‘koud legden’.
De hierboven genoemde informatie is bekend geworden in de korte periode waarin de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] werden getapt. Volgens de officier van justitie blijkt ook daaruit dat de samenwerking tussen de verdachten intensief was.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat is het met de officier van justitie eens dat [verdachte] van de feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken, maar dat bewezen kan worden dat [verdachte] de feiten 3, 4 en 5 heeft gepleegd. [verdachte] heeft die laatste drie feiten namelijk bekend.
De advocaat van [verdachte] vindt dat niet kan worden bewezen dat er een criminele organisatie is geweest waaraan [verdachte] heeft deelgenomen. Allereerst vindt de advocaat dat uit het dossier een te beperkt beeld naar voren komt om vast te stellen dat er überhaupt sprake was van een criminele organisatie. Als dat wel het geval was, kan volgens de advocaat niet worden vastgesteld dat [verdachte] opzet had op de deelname aan die criminele organisatie. Het kan volgens de advocaat niet zo zijn dat je je automatisch schuldig maakt aan deelname aan een criminele organisatie als je samenwerkt om inbraken te plegen. Uit het dossier moet een duidelijk beeld naar voren komen waaruit blijkt dat er in organisatorisch en structureel verband strafbare feiten zijn gepleegd en dat is niet het geval. Ook blijkt volgens de advocaat niet dat er sprake was van enige hiërarchie of gemeenschappelijke doelstellingen. Volgens de advocaat kan daarom slechts bewezen worden dat jongens uit dezelfde groep een aantal keren samen op inbrekerspad zijn gegaan, maar dat is onvoldoende om van een criminele organisatie te spreken.
De officier van justitie heeft gewezen op de frequentie van de gesprekken tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De advocaat wijst er echter op dat er vooral veel gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , zeker als het gaat om de gesprekken die volgens de officier van justitie belastend zijn. Volgens de advocaat blijkt uit de tapgesprekken niet dat de groep regels aanhield, dat is een invulling van de officier van justitie. De advocaat ziet juist in het gesprek dat over tanken gaat een contra-indicatie dat de groep regels aanhield, nu uit dat gesprek blijkt dat de medeverdachte in ieder geval niet bekend is met die regel. Ook het feit dat [verdachte] wel eens alleen op pad ging om inbraken te plegen is volgens de advocaat een contra-indicatie dat [verdachte] handelde vanuit de doelen van een criminele organisatie.
De advocaat heeft in zijn pleidooi verwezen naar uitspraken van rechters waarin deelname aan een criminele organisatie niet bewezen kon worden. Volgens de advocaat zijn die zaken vergelijkbaar met deze zaak en zou in deze zaak dus ook vrijspraak moeten volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feiten 1, 2 en 6
De rechtbank is het met de officier van justitie en de advocaat van [verdachte] eens dat er niet genoeg bewijs is in het dossier dat [verdachte] feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. Het belastende bewijs in het zaaksdossier dat ziet op feit 1 is een NFI-rapport, maar dat blijkt over een andere inbraak te gaan. In het zaaksdossier dat ziet op feit 2 zitten camerabeelden waarop [verdachte] door twee verbalisanten is herkend. De rechtbank kan op grond van de foto die in het dossier zit niet vaststellen of [verdachte] inderdaad degene op de beelden is. [verdachte] zelf ontkent vanaf het begin van het onderzoek stellig dat hij bij feit 2 betrokken was. Om die redenen twijfelt de rechtbank of [verdachte] schuldig is aan feit 2. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken.
De rechtbank spreekt [verdachte] ook vrij van de deelname aan een criminele organisatie die het plegen van woningbraken als doel had, omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachten een gestructureerd en georganiseerd samenwerkingsverband vormden.
Juridisch kader criminele organisatie
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is ten eerste vereist dat sprake is van een ‘organisatie’. Volgens vaste jurisprudentie betekent een organisatie: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen van de organisatie, dat hij die kende of dat er steeds in dezelfde samenstelling werd samengewerkt (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Een organisatie is ‘crimineel’ als die organisatie het plegen van misdrijven als doel heeft. Voor het bewijs van dat doel kan van belang zijn of er misdrijven in het kader van de organisatie zijn gepleegd, of de samenwerking duurzaam en gestructureerd was en of de activiteiten van deelnemers die gericht waren op de verwezenlijking van het doel van de organisatie planmatig of stelselmatig waren (onder meer HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Tot slot is voor een bewezenverklaring volgens de Hoge Raad vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en bijdraagt aan het realiseren van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig doel heeft, maar niet welke concrete misdrijven er zijn of worden gepleegd (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413).
Beoordeling
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat er een gestructureerd samenwerkingsverband bestond tussen [verdachte] en de in de tenlastelegging genoemde personen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Ook is niet gebleken van een structureel samenwerkingsverband met iemand anders.
In het dossier bevinden zich veel processen-verbaal van uitgewerkte afgeluisterde gesprekken tussen de hiervoor genoemde personen. Ook is duidelijk geworden dat zij elkaar kennen. Voor veel gesprekken is echter te onduidelijk gebleven waarover de gesprekken gaan en ook kan uit de gesprekken niet worden afgeleid dat er een gestructureerd samenwerkingsverband bestond.
Uit het dossier blijkt dat er op momenten wel sprake was van enige planmatigheid in de samenwerking, maar niet dat de verdachten in structureel en georganiseerd verband woninginbraken hebben gepleegd. Soms gingen zij alleen op pad om een woninginbraak te plegen. De plannen om in te breken lijken daarnaast vrij willekeurig tot stand te zijn gekomen. Uit het dossier kan dan ook niet méér worden vastgesteld dan dat een aantal van de verdachten heeft samengewerkt om in te breken. Volgens de rechtbank is daarom geen sprake van een criminele organisatie die gericht was op het plegen van woninginbraken.
Gelet op wat hierboven besproken is, wordt [verdachte] vrijgesproken van de deelname aan een criminele organisatie die het plegen van woninginbraken als doel heeft.
Bewezenverklaring feiten 3, 4 en 5
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden dat [verdachte] de feiten 3, 4 en 5 heeft gepleegd. [verdachte] heeft op de zitting ook toegegeven dat hij deze feiten heeft gepleegd. De rechtbank zal de bewijsstukken daarom niet uitschrijven, maar de bewijsstukken alleen opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats in het dossier waar de bewijsstukken te vinden zijn.
Feit 3
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , namens [benadeelde 3] , van 24 februari 2019 [2] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [3] ;
- bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2019 [4] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2019 [5] .
Feit 4
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , namens [benadeelde 4] , van 27 februari 2019 [6] ;
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van 27 februari 2019 [7] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [8] ;
- het proces
-verbaal van verhoor getuige van 27 februari 2019 [9] ;
- bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2019 [10] .
Feit 5
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] van 14 maart 2019 [11] ;
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek van 16 maart 2019 [12] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [13] .
16-227222-18
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat [verdachte] de drie feiten op deze tenlastelegging heeft gepleegd. [verdachte] heeft die feiten ook grotendeels bekend.
De officier van justitie vindt dat [verdachte] als medepleger betrokken was bij de poging inbraak in Hoevelaken. [verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan, maar op de zitting zei hij dat hij de schuld in de schoenen van de medeverdachte heeft willen schuiven en dat hij daar samen met de medeverdachte wilde inbreken. De officier van justitie heeft erop gewezen dat een getuige de persoon die breekbewegingen maakte omschrijft als de slankere jongen. Volgens de officier van justitie past die omschrijving beter bij het postuur van [verdachte] dan bij het postuur van de medeverdachte.
De officier van justitie trekt dan ook de conclusie dat [verdachte] als medepleger schuldig is aan de inbraak.
4.5
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft geen verweer gevoerd over de bewezenverklaring van feit 2 en feit 3. Hij vindt dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat niet bewezen kan worden dat [verdachte] medepleger was. [verdachte] heeft bekend dat hij op de uitkijk heeft gestaan tijdens de inbraak. De camerabeelden bevestigen dat [verdachte] geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Ook was [verdachte] niet degene die de dag vóór de poging tot inbraak een voorverkenning heeft gedaan. [verdachte] zou volgens de advocaat dan ook enkel kunnen worden veroordeeld voor medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
4.6
Het oordeel van de rechtbank [14]
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden dat [verdachte] alle feiten op deze tenlastelegging heeft gepleegd. [verdachte] heeft op de zitting toegegeven dat hij feit 2 en feit 3 heeft gepleegd. De rechtbank zal de bewijsstukken voor die feiten daarom niet uitschrijven, maar de bewijsmiddelen alleen opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
Feit 1
Op 20 oktober 2018 deed [aangeefster] aangifte van een inbraak in haar woning aan de [adres] in [woonplaats] . Zij had op camerabeelden bij haar huis gezien dat een man op 20 oktober 2018 rond 18.02 uur de oprit op kwam lopen in de richting van het keukenraam. In het keukenraam zag aangeefster moeten in het kozijn, waardoor het raam ontzet was. [15]
Getuige [getuige] heeft op 20 oktober 2018 verklaard dat hij bij de [adres] twee mannen zag staan. Eén man ging vervolgens bij het raam aan de keukenzijde staan. De getuige zag dat de man bewegingen maakte alsof hij iets aan het openbreken was. Op 9 november 2018 heeft de getuige verklaard dat hij braaksporen in het keukenraam had gezien. [16]
Op de zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij op 20 oktober 2018 samen met iemand anders wilde inbreken bij de woning. Wat hij bij de rechter-commissaris had verklaard, namelijk dat hij enkel op de uitkijk heeft gestaan, is volgens [verdachte] niet het echte verhaal. [17]
De interpretatie van de bewijsstukken
Uit de bewijsstukken leidt de rechtbank af dat [verdachte] op 20 oktober 2018 bij het huis aan de [adres] in [woonplaats] wilde inbreken. Door de verklaring van [verdachte] op de zitting gaat de rechtbank ervan uit dat de rollen van hem en de medeverdachte inwisselbaar waren. De rechtbank vindt daarom dat bewezen is dat [verdachte] samen met de medeverdachte heeft geprobeerd in te breken.
Feit 2
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] , namens [bakkerij] , van 6 mei 2018 [18] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [19] .
Feit 3
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 4] , namens Hornbach Bouwmarkt en Tuincentrum, van 13 december 2018 [20] ;
- de verklaring van [verdachte] op de zitting [21] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
16-078981-19
3. op 24 februari 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres] geld (ongeveer 100 euro), sieraden en sleutels, toebehorende aan [benadeelde 3] , waarbij [verdachte] en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4. op 26 februari 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres] geld (ongeveer 150 euro), sieraden en een telefoon (Iphone 4s), toebehorende aan [benadeelde 4] , waarbij [verdachte] en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming;
5. op 13 maart 2019 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres] een telefoon (Samsung Galaxy S9) en een kentekenbewijs (deel II), toebehorende aan [benadeelde 5] , waarbij [verdachte] de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
16-227222-18
1. op 20 oktober 2018 te [woonplaats] ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres] ), weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [aangeefster] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak:
- naar voornoemde woning is gegaan en
- een schroevendraaier heeft gestoken in de sluitnaad tussen het kozijn en een keukenraam van die woning en vervolgens die schroevendraaier in die sluitnaad heeft gewrikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. in de periode van 5 mei 2018 tot en met 6 mei 2018 te [woonplaats] ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bakkerij (gelegen aan het [adres] ), weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [bakkerij] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak:
- de achterdeur van die bakkerij heeft geforceerd en/of opengebroken en
- die bakkerij binnen is gegaan en
- die bakkerij heeft doorzocht en die bakkerij goederen heeft verplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 12 december 2018 te Nieuwegein twee schroevendraaiers die toebehoorden aan "Hornbach Bouwmarkt BV" heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
[verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is volgens de rechtbank niet nadelig voor [verdachte] .

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Er is niet gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte] gepleegde feiten bestond. De door [verdachte] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte] gepleegde feiten:
16-078981-19
3. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
5. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
16-227222-18
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Er is niet gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en dat [verdachte] moet worden veroordeeld tot een jeugddetentie van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast vindt de officier van justitie dat [verdachte] een werkstraf van 160 uren moet uitvoeren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten volgens de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden worden gekoppeld:
  • ambulante behandeling;
  • een locatiegebod met elektronisch toezicht voor maximaal drie maanden, indien en zo lang als de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerken aan het vinden van een dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • een contactverbod met de medeverdachten.
De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte een mediationtraject met één van de slachtoffers heeft gehad. Hij heeft ook rekening gehouden met het feit dat verdachte zich tijdens de schorsing goed heeft gedragen.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. [verdachte] is gemotiveerd om iets van zijn leven te maken. Volgens de advocaat zou volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank een jeugddetentie van zeven maanden en een werkstraf van vijftig uren gepast zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan [verdachte] op een jeugddetentie van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank bijzondere voorwaarden. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft samen met anderen twee woninginbraken gepleegd, één keer met een ander geprobeerd in te breken in een woning, één keer met een ander geprobeerd in te breken bij een bedrijf, één keer alleen ingebroken in een woning en tot slot een winkeldiefstal gepleegd. De rechtbank vindt het ernstig dat een jonge jongen als [verdachte] in een korte tijd zoveel vermogensdelicten heeft gepleegd. De winkeldiefstal heeft [verdachte] zelfs gepleegd terwijl zijn voorarrest voor andere feiten geschorst was.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers. Het is voor de slachtoffers zeer onaangenaam om te leven met de wetenschap dat vreemden in de woning zijn geweest en persoonlijke bezittingen hebben doorzocht en weggenomen. De directe gevolgen van zo’n naar feit zijn wel gebleken bij de inbraak in Harskamp. De 84-jarige bewoonster is na de inbraak met hartklachten in het ziekenhuis opgenomen. Zij kan sinds de woninginbraak niet meer zelfstandig wonen in haar huis.
De rechtbank neemt het [verdachte] erg kwalijk dat hij alleen heeft gedacht aan zijn eigen verlangen naar geld en niet aan de gevolgen voor de slachtoffers. Met zijn handelen heeft hij ook nog eens bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Dat [verdachte] zich achteraf wel bewust is geweest van de gevolgen voor in ieder geval één van de slachtoffers, is de rechtbank gebleken uit de mediationovereenkomst die [verdachte] heeft gesloten met [aangever 2] , de zoon van het slachtoffer van de inbraak in [woonplaats] . Uit de overeenkomst blijkt dat de heer De Pee het waardeert dat [verdachte] het gesprek met hem is aangegaan en spijt heeft betuigd.
Ook met de omstandigheid dat [verdachte] ter zitting een aantal andere inbraken heeft bekend te hebben gepleegd, zal de rechtbank in zijn voordeel rekening houden bij het bepalen van de straf.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
Uit de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [verdachte] blijkt dat hij niet eerder bij de strafrechter is geweest. Wel heeft hij een keer een boete gekregen voor een verkeersovertreding. Dit werkt niet in het voor- of nadeel van [verdachte] .
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 28 augustus 2019;
  • het rapport van Reclassering Nederland van 22 januari 2020.
Het rapport van de psycholoog
[verdachte] is onderzocht door twee psychologen, mw. drs. T. Smits en mw. drs. M. Roos. Zij hebben een rapport over [verdachte] geschreven. De conclusie van de psychologen is dat [verdachte] een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) heeft. Daardoor is [verdachte] sterk gericht op prikkels en spanning. Hij neemt weinig tijd om op situaties te reflecteren en gevolgen op lange termijn te bekijken. Hij handelt impulsief. Hij is sterk gericht op kortetermijnwinst. [verdachte] heeft daardoor moeite om ‘nee’ te zeggen, waardoor hij beïnvloedbaar is en meegaat in negatief gedrag van de antisociale leeftijdsgenoten waar hij mee omgaat. Volgens de psychologen zijn de oplossingsvaardigen van [verdachte] onderontwikkeld.
De psychologen stellen dat [verdachte] aan de ene kant gehinderd wordt in zijn keuzevrijheid, omdat hij impulsief handelt en weinig stilstaat bij de gevolgen van zijn daden, maar aan de andere kant in cognitief en moreel opzicht voldoende in staat is de ontoelaatbaarheid van zijn daden in te zien en andere gedragskeuzes te maken. Zij kunnen daarom niet met zekerheid zeggen of de stoornis van [verdachte] van invloed is geweest op het plegen van de strafbare feiten.
De psychologen schatten de kans dat [verdachte] nog een keer strafbare feiten zal plegen in als matig. De psychologen denken dat het nuttig is om de stoornis van [verdachte] te behandelen, zodat de kans op herhaling van strafbare feiten mogelijk verminderd kan worden. Ook vinden de psychologen het belangrijk dat [verdachte] praktische hulp krijgt bij het vormgeven van zijn dagelijks leven: het vervolgen van zijn opleiding, het hebben van een bijbaan en een gestructureerde vrijetijdsbesteding en het afbetalen van zijn schulden.
Tot slot adviseren de psychologen om [verdachte] te berechten volgens het jeugdstrafrecht. [verdachte] komt onrijp over en moet begeleid worden naar meer zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Het rapport van Reclassering Nederland
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft zich grotendeels aangesloten bij het advies van de psychologen en deelt de zorgen die de psychologen hebben genoemd. De reclassering vindt het positief dat [verdachte] zich meer bewust lijkt te worden van zijn eigen beïnvloedbaarheid. Ook lijkt de tijd in de jeugdgevangenis [verdachte] het inzicht te hebben gegeven dat dit niet het leven is dat hij voor ogen heeft. [verdachte] staat open voor hulpverlening en heeft positieve doelen voor de toekomst.
Ook de reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering zou een (deels) voorwaardelijke straf moeten worden opgelegd met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een ambulante behandeling;
  • een locatiegebod;
  • het volgen van onderwijs;
  • het meewerken aan schuldhulpverlening.
8.3.3
Conclusie
Er bestaan oriëntatiepunten voor rechters die het uitgangspunt kunnen zijn bij het bepalen van een straf. Het uitgangspunt voor de feiten die door [verdachte] zijn gepleegd is een jeugddetentie van ongeveer zes maanden. De rechtbank heeft daarmee rekening gehouden. De rechtbank let ook op de ernstige gevolgen van het handelen van [verdachte] , de professionaliteit van het plegen van de strafbare feiten en de hoeveelheid van de strafbare feiten. Daarnaast vindt de rechtbank het net als de deskundigen belangrijk dat [verdachte] hulp krijgt.
Alles overwegend legt de rechtbank aan [verdachte] een
jeugddetentie van tien maandenop, waarvan
vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. De tijd die [verdachte] in voorarrest heeft gezeten wordt van de jeugddetentie afgetrokken. Dat betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Dat verschil komt vooral doordat de rechtbank [verdachte] vrijspreekt van deelneming aan een criminele organisatie. Daarnaast heeft de rechtbank veel rekening gehouden met de opstelling van [verdachte] . [verdachte] heeft inmiddels laten zien dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Hij is niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen sinds zijn laatste schorsing en hij is serieus bezig met zijn opleiding. Nu hij ook zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door inbraken te bekennen heeft de rechtbank er vertrouwen in dat [verdachte] geleerd heeft van zijn fouten.
De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoer te verklaren. Volgens de wet kan dat alleen als het gevaar bestaat dat [verdachte] een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dat is niet het geval. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dus niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
[benadeelde 4] (16-078981-19; feit 4)
Mevrouw [benadeelde 4] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Zij vordert een bedrag van € 355,-. Dat bedrag bestaat uit de waarde van de gestolen sieraden, het geld, de mobiele telefoon en de inboedel. Het totale bedrag aan materiële schade is € 1.594,-, maar een deel van de schade, € 1.239,-, is al vergoed door de verzekering.
In de vordering staan ook bedragen genoemd onder de omschrijving van de immateriële schade, namelijk een bedrag van € 380,- voor het eigen risico en ongeveer € 1.500,- voor de verhuiskosten. De immateriële schade zelf is volgens het verzoek niet vast te stellen. Uiteindelijk wordt geen bedrag aan immateriële schade gevorderd.
De officier van justitie heeft gevraagd om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 735,-. Hij vindt dat het bedrag voor het eigen risico van de ziektekosten dat onder de omschrijving van de immateriële schade wordt genoemd bij de materiële schade opgeteld moet worden.
De advocaat van [verdachte] heeft verzocht om de vordering af te wijzen. Uit het verzoek blijkt dat mevrouw [benadeelde 4] de materiële schade al vergoed heeft gekregen van de verzekering. De kosten van het eigen risico zijn volgens de advocaat onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering af voor zover die ziet op de vergoeding van de materiële schade. Uit de vordering blijkt namelijk dat de verzekering deze kosten al heeft vergoed. De verzekering heeft weliswaar een lager bedrag uitgekeerd dan door mevrouw [benadeelde 4] is verzocht, maar dat komt doordat de goederen op een lagere waarde zijn getaxeerd, zodat in deze strafzaak niet zonder meer aangenomen kan worden dat de schade hoger is dan het getaxeerde bedrag.
De rechtbank zal mevrouw [benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaren in de rest van haar vordering. Mevrouw [benadeelde 4] kan de vergoeding van dit gedeelte van de vordering nog wel aan de burgerlijke rechter verzoeken. De rechtbank vindt het heel voorstelbaar dat mevrouw [benadeelde 4] immateriële schade heeft geleden, maar kan geen bedrag toekennen nu er geen bedrag aan immateriële schade wordt gevorderd. De kosten van het eigen risico en van de verhuizing zijn daarnaast onvoldoende onderbouwd. Bij het verzoek zijn namelijk geen bijlagen gevoegd die bijvoorbeeld aantonen dat mevrouw [benadeelde 4] inderdaad haar eigen risico heeft moet verbruiken of verhuiskosten heeft moeten maken.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16-078981-19 onder feit 1, feit 2 en feit 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder parketnummer 16-078981-19 onder de feiten 3, 4 en 5. primair, en onder parketnummer 16-227222-18 onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
o zich zal (blijven) melden bij Reclassering Nederland (Zwarte Woud 2, Utrecht) zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
o zich zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering;
o zich zal houden aan een locatiegebod op zijn woonadres, dat ten tijde van het wijzen van dit vonnis luidt: [adres] , [woonplaats] en meewerkt aan de uitvoering van elektronische controle voor de duur van maximaal drie maanden, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De reclassering stelt in overleg met veroordeelde de precieze tijdstippen van het locatiegebod vast;
o zijn opleiding zal vervolgen, volgens zijn rooster naar school zal gaan en aanwezig zal zijn op de toetsmomenten;
o meewerkt aan een schuldhulpverleningstraject;
- geeft Reclassering Nederland de opdracht om toe te zien op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
  • wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en [verdachte] , in die zin dat ieder haar/zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
16-078981-19
1. hij in of omstreeks de periode van 7 juni 2018 tot en met 8 juni 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten een of meerdere siera(a)d(en), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] (en/of zijn familie), althans aan een ander dan aan [verdachte] , waarbij [verdachte] de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

2. hij op of omstreeks 5 januari 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten een of meerdere siera(a)d(en) en/of een of meerdere muziekinstrument(en) (te weten een harp en/of een gitaar), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , althans aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s), waarbij [verdachte] en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: een onbekend gebleven persoon op of omstreeks 5 januari 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten een of meerdere siera(a)d(en) en/of een of meerdere muziekinstrument(en) (te weten een harp en/of een gitaar), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] (en/of zijn familie), althans aan een ander dan aan die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededader(s), waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming bij en/of tot welk misdrijf hij, [verdachte] , op of omstreeks 5 januari 2019 te Baarn, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- te controleren of de bewoner(s) van de woning gelegen aan de [adres] thuis was/waren door aan te bellen en/of
- (vervolgens) op de uitkijk te staan gedurende de inbraak;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 en/of ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3. hij op of omstreeks 24 februari 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten geld (ongeveer 100 euro) en/of meerdere siera(a)d(en) en/of een of meerdere sleutel(s), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] (en/of haar familie), althans aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s), waarbij [verdachte] en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
4. hij op of omstreeks 26 februari 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten geld (ongeveer 150 euro) en/of meerdere siera(a)d(en) en/of een telefoon (Iphone 4s), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] , althans aan een ander dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s), waarbij [verdachte] en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
5. hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2019 tot en met 14 maart 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), goederen, te weten een telefoon (Samsung Galaxy S9) en/of een kentekenbewijs (deel II), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] , althans aan een ander dan aan [verdachte] , waarbij [verdachte] de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, een goed, te weten een telefoon (Samsung Galaxy S9) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
6. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 april 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van diefstallen (uit woningen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming);

( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

16-227222-18
1. hij, op of omstreeks 20 oktober 2018, te [woonplaats] , althans in het arrondissement Gelderland, ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ), weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking
- naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of
- een schroevendraaier, althans een breekvoorwerp hebben/heeft gestoken in de sluitnaad tussen het kozijn en een (keuken)raam van die woning en/of (vervolgens) die schroevendraaier, althans breekvoorwerp in die sluitnaad heeft/hebben gewrikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2. hij in of omstreeks de periode van 5 mei 2018 tot en met 6 mei 2018 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand/bakkerij (gelegen aan het [adres] ), weg te nemen geld en/of goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [bakkerij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan [verdachte] en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking:
- de (achter)deur van dat bedrijfspand/die bakkerij hebben/heeft geforceerd en/of opengebroken en/of
- dat bedrijfspand/die bakkerij binnen zijn/is gegaan en/of
- dat bedrijfspand/die bakkerij hebben/heeft doorzocht en/of in dat bedrijfspand/die bakkerij goederen hebben/heeft verplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3. hij op of omstreeks 12 december 2018 te Nieuwegein twee schroevendraaiers, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan "Hornbach Bouwmarkt BV", heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

( art 310 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juli 2019, genummerd PL0900-2019094150C, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1868. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces verbaal van aangifte van 24 februari 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 596-600.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
4.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 621-622.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 675-683.
6.Proces-verbaal van aangifte van 27 februari 2019, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 313-315 en 328-329.
7.Proces-verbaal van sporenonderzoek van 27 februari 2019, opgemaakt door [verbalisant 5] , p. 336-339.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige van 27 februari 2019, opgemaakt door [verbalisant 6] , p. 347-349.
10.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 398.
11.Proces-verbaal van aangifte van 14 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 7] , p. 970-973.
12.Proces-verbaal van forensisch onderzoek van 16 maart 2019, opgemaakt door [verbalisant 8] , p. 979-980.
13.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juli 2019, genummerd PL0900-2018322700 Z, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 193. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
15.Proces-verbaal van aangifte van 20 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 9] , p. 120-121.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige van 20 oktober 2018, opgemaakt door [verbalisant 10] , p. 128-129 en proces-verbaal van verhoor getuige van 8 november 2018, opgemaakt door [verbalisant 11] , p. 130-131.
17.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
18.Proces-verbaal van aangifte van 6 mei 2018, opgemaakt door [verbalisant 12] , p. 83-85.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.
20.Een geschrift, namelijk: een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van 13 december 2018 (p. 11-13 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2018357329).
21.Proces-verbaal ter terechtzitting van 10 februari 2020.