ECLI:NL:RBMNE:2021:1057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/3624
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke verzoeken van eisers tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik

In deze zaak hebben eisers op 10 oktober 2020 de rechtbank verzocht om het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik op te dragen besluiten te nemen op 15 verzoeken die zij eerder hadden ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten door verweerder. Tijdens de zitting op 26 februari 2021, die via Skype plaatsvond, is eiser verschenen en werd verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de 15 verzoeken van eisers als aanvragen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is, omdat niet is gebleken dat verweerder op deze verzoeken een beslissing moest nemen die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Hierdoor is de rechtbank niet bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.

Ten aanzien van verzoek 14, dat betrekking heeft op inzage in een dossier, heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder in beroep alsnog inzage heeft verstrekt. Dit betekent dat eisers in zoverre geen belang meer hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen. De rechtbank heeft het beroep deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen het door eisers betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en mr. H.J.J.M. Kock, griffier, en is openbaar gemaakt op 19 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser,[eiseres], eiseres,tezamen: eisers, wonende te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder

(gemachtigde: C. Andriessen).

Inleiding

Wat is er - samengevat - gebeurd?
Eisers hebben de rechtbank op 10 oktober 2020 verzocht om verweerder op te dragen besluiten te nemen op 15 verzoeken, die eisers bij verweerder hebben ingediend.
De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een beroep tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben in de aanloop naar de zitting verschillende verzoeken bij de rechtbank ingediend.
Het beroep van eisers is op 26 februari 2021 op zitting behandeld via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

Wat moet de rechtbank in deze procedure beoordelen?
1. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de 15 hier na te noemen verzoeken van eisers zijn aan te merken als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Pas als sprake is van een aanvraag in de zin van de Awb gaat er een beslistermijn lopen en kan de rechtbank beoordelen of verweerder niet tijdig heeft beslist op die aanvraag.
2. Volgens artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Volgens het eerste lid van dit artikel wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Zijn de 15 verzoeken van eisers aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb?

3. Volgens eisers hebben zij de volgende 15 verzoeken aan verweerder gedaan:
Verzoek van 15 augustus 2019 om eisers in bescherming te nemen tegen eventuele toekomstige schade aangericht door de werkwijze en de gedragingen van medewerkers van de RSD;
Verzoek van 15 augustus 2019 om onafhankelijk onderzoek naar het beleid en de gedragingen van medewerkers van de RSD;
Mondeling verzoek van 9 oktober 2019 om herziening van de gehuwden norm;
Verzoek van 21 oktober 2019 om eisers te informeren wat verweerder met de informatie gaat doen;
Verzoek van 20 november 2019 om een plan van aanpak;
Verzoek van 20 november 2019 om een schuldhulpregeling;
Verzoek van 20 november 2019 om een verslag van het gesprek op 20 november 2019;
Verzoek van 5 april (
lees: maart) 2020 om een inhoudelijke reactie op eisers plan van aanpak;
Verzoek van 5 mei 2020 om de verantwoordelijkheid te nemen op de daden en doorlopende schade die is aangericht door het beleid en gedragingen van medewerkers van de RSD;
Verzoek van 5 mei 2020 om de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY8927) te onderzoeken;
Verzoek van 5 mei 2020 om de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2014 (UTR 12/4039) te onderzoeken;
Verzoek van 5 mei 2020 om een contactpersoon om een betaalde baan te helpen conform artikel 10 van de Wet werk en bijstand (Wwb);
Verzoek van 5 mei 2020 om alsnog een vervolg te geven aan de gemaakte afspraken en toezeggingen;
Verzoek van 5 mei 2020 om het dossier [dossiernummer] te ontvangen;
Verzoek van 28 juni 2020 om aangifte bij het OM.
Ten aanzien van de verzoeken 1 tot en met 13 en 15
4.1
Deze verzoeken zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Niet is gebleken dat op deze verzoeken door verweerder een beslissing, die een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhoudt, genomen moet worden. Bij het verzoek onder 3. overweegt de rechtbank aanvullend dat dit verzoek mondeling is gedaan, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen wat eisers met dit verzoek precies hebben beoogd. Bij het verzoek onder 7. overweegt de rechtbank aanvullend dat, voor zover eisers hebben beoogd op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) inzage te verkrijgen in een gespreksverslag, geen sprake kan zijn van een aanvraag op grond van de AVG, omdat ten tijde van het indienen van het verzoek het gesprek nog niet had plaatsgevonden. Bovendien is er volgens verweerder ook geen verslag opgemaakt van het gesprek op 20 november 2019 en de rechtbank ziet geen aanleiding aan de geloofwaardigheid van deze mededeling te twijfelen.
4.2
Nu bij de verzoeken 1 tot en met 13 en 15 geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, is ook geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Van een gelijkstelling met een
besluit zoals bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb kan daarom geen sprake zijn. Dit betekent dat de rechtbank (de bestuursrechter) in zoverre niet bevoegd is.
Ten aanzien van verzoek 14
5.1
Eisers hebben op 5 mei 2020 verzocht om ontvangst van het dossier [dossiernummer].
5.2
Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eisers op grond van de AVG recht hebben op inzage in het dossier en daartoe een verzoek kunnen indienen bij het college. Verweerder heeft in beroep een afschrift overgelegd van alle documenten die zich volgens verweerder in het dossier [dossiernummer] bevinden.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank moet dit verzoek worden opgevat als een verzoek om inzage als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AVG. Op grond van artikel 12, derde lid, van de AVG is de beslistermijn waarbinnen verweerder hierop een besluit dient te nemen een maand. Verweerder had dus uiterlijk op 5 juni 2020 moeten beslissen. Eisers hebben verweerder (in ieder geval) op 12 augustus 2020 erop gewezen dat de beslistermijn is verstreken.
5.4
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in beroep het dossier [dossiernummer] heeft overgelegd en daarmee alsnog inzage heeft verstrekt. Daarmee is dus beslist op het verzoek van eisers van 5 mei 2020. Dit betekent dat eisers in zoverre geen belang meer hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5.5
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat verweerder niet geheel aan het beroep tegemoet gekomen is, omdat het in beroep door verweerder overgelegde dossier [dossiernummer] niet compleet is.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op de zitting niet ongeloofwaardig verklaard dat alle documenten behorend bij dossier [dossiernummer] zijn overgelegd. Eiser heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat de door hem op de zitting genoemde missende stukken tot dit dossier hadden moeten behoren en het overgelegde dossier incompleet is. Het beroep van eisers, voor zover op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen het alsnog genomen besluit, is daarom ongegrond.
Wat is de conclusie?
6. De rechtbank (de bestuursrechter) is ten aanzien van de verzoeken 1 tot en met 13 en 15 niet bevoegd. Het beroep, voor zover dat betrekking heeft op het verzoek 14, is deels
niet-ontvankelijk en deels ongegrond.
7. Gelet op wat onder 6. is overwogen komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de diverse (processuele) verzoeken die eisers in de aanloop naar de zitting aan de rechtbank hebben gedaan.
8. Eisers hebben gevraagd om, voor zover de rechtbank (de bestuursrechter) niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen, het beroep door te zenden naar het wel bevoegde orgaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat er een ander orgaan is dat wel bevoegd is van het beroep (ten aanzien van de verzoeken 1 tot en met 13 en 15) kennis te nemen. Daarom bestaat voor doorzending geen aanleiding.
Griffierecht en proceskosten
9. Nu de wettelijke beslistermijn door verweerder waar het betreft het verzoek onder 14 is overschreden en verweerder pas tijdens de beroepsprocedure alsnog inzage heeft verstrekt, namelijk door het dossier [dossiernummer] over te leggen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Ten aanzien van de verzoeken 1 tot en met 13 en 15:
De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd.
Ten aanzien van verzoek 14:
De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit op het verzoek van 5 mei 2020, ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.