ECLI:NL:RBMNE:2021:1191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
20/4059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet voor een ingezetene zonder duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had een aanvraag voor kinderbijslag ingediend voor het tweede kwartaal van 2020, maar deze was geweigerd omdat zij volgens verweerder niet als ingezetene was verzekerd voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiseres was van mening dat zij wel degelijk een duurzame band met Nederland had, aangezien zij en haar kinderen sinds half februari 2020 in Nederland verbleven en zij een EU-verblijfsdocument had aangevraagd. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres op de peildatum van 1 april 2020 nog geen ingezetene was, omdat zij minder dan twee maanden in Nederland verbleef en niet beschikte over zelfstandige woonruimte. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland, en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de intentie om zich permanent in Nederland te vestigen, op zichzelf niet voldoende is om ingezetenschap aan te nemen. Bovendien werd opgemerkt dat de omstandigheden van eiseres, zoals het ontbreken van een inschrijfadres en uitkering, niet relevant waren voor de beoordeling van haar ingezetenschap. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de kinderen niet in het gedrang waren gekomen door de weigering van de kinderbijslag, aangezien eiseres in een opvanglocatie verbleef en leefgeld ontving. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de weigering in strijd was met Europese regelgeving, omdat de beoordeling uitsluitend op basis van het nationale recht diende te geschieden. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Bouteibi, in aanwezigheid van griffier mr. J. Fagel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Verweerder heeft geweigerd kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen over het tweede kwartaal van 2020. Als reden is gegeven dat eiseres als ingezetene niet verzekerd was voor de AKW. Eiseres is het niet eens met deze weigering en heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Toen verweerder bij besluit van 30 september 2020 bleef bij de weigering van de kinderbijslag, heeft eiseres beroep ingesteld tegen dat besluit. Daarna heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en tolk M. Khairi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Beslissing rechtbank

De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Om die reden wordt het beroep ongegrond verklaard. Hierna zal de rechtbank onder het kopje ‘Overwegingen’ uitleggen waarom eiseres geen gelijk heeft.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en woonde tot half februari 2020 met haar kinderen [A] (geboren op [2007] ) en [B] (geboren op [2009] in Marokko. Haar kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Vanaf half februari 2020 verblijven eiseres en haar kinderen in Nederland. Op 8 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag om kinderbijslag ingediend.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft geweigerd kinderbijslag toe te kennen omdat op de peildatum van het tweede kwartaal van 2020, te weten 1 april 2020 (hierna: peildatum in geding), geen sprake was van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland en daarmee van ingezetenschap en het verzekerd zijn op grond van de AKW.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij op de peildatum wel een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Zij had bij binnenkomst in Nederland de intentie om blijvend in Nederland te wonen; dat blijkt uit het feit dat eiseres een EU-verblijfsdocument heeft aangevraagd, zij op een opvanglocatie verblijft en er door de gemeente leefgeld wordt verstrekt. Verder gaan de kinderen naar school. Eiseres kan door de maatregelen rondom het corona-virus niet alle activiteiten ondernemen die haar band met Nederland kunnen versterken. Dat mag haar niet worden tegengeworpen. Het niet hebben van een inschrijfadres en uitkering mag haar evenmin worden tegengeworpen, omdat dat komt door de trage besluitvorming van de IND op haar aanvraag om een EU-verblijfsdocument. Daarnaast is het onevenredig om het niet beschikken van een zelfstandige woning aan eiseres tegen te werpen. Ook voert eiseres aan dat zij vanwege de weigering om kinderbijslag toe te kennen onder de armoedegrens leeft. Dat is in strijd met het belang van het kind zoals neergelegd in de artikelen 2, 3, 26 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Tot slot stelt eiseres dat er sprake is van een schending van artikel 20 van het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) en de artikelen 1, 7, 24 en 34 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Nationaal juridisch kader
4. Uit de AKW [1] volgt dat onder meer degene die ingezetene is, verzekerd is voor de AKW (en dus (mogelijk) recht heeft op kinderbijslag). Ingezetene in de zin van de AKW [2] is degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt voor de AKW [3] naar de omstandigheden beoordeeld. Uit de rechtspraak [4] volgt dat bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap het erop aan komt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen betrokkene en Nederland. Verder blijkt uit rechtspraak [5] dat bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland met name van belang wordt geacht dat betrokkene al dan niet beschikt over zelfstandige woonruimte in Nederland. Tot slot wordt in de rechtspraak van belang geacht dat de omstandigheid dat een betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen, op zich onvoldoende is om een duurzame band van persoonlijke aard aan te kunnen nemen. [6]
Waarom heeft eiseres geen gelijk?
5. Eiseres heeft geen gelijk omdat zij op de peildatum in geding nog geen ingezetene was van Nederland. Er was toen immers geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres sinds half februari 2020 in Nederland verblijft. Dat betekent dat eiseres op de peildatum in geding minder dan twee maanden in Nederland verbleef. Daarnaast blijkt dat eiseres op de peildatum niet beschikte over zelfstandige woonruimte. Eiser verbleef immers op een recreatiepark. De rechtbank is – met verweerder en in lijn met vaste rechtspraak – van oordeel dat, gelet op het korte verblijf van eiseres in Nederland en het op de peildatum in geding niet beschikken over een zelfstandige woonruimte, er geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland. De rechtbank begrijpt dat het moeilijk is om in de situatie waarin eiseres verkeerde binnen zo’n korte tijd zelfstandige woonruimte te vinden. Maar de redenen waarom eiseres niet over zelfstandige woonruimte kon beschikken zijn niet van belang in deze beoordeling. Het gaat om een feitelijke beoordeling en het is een feit dat eiseres niet over eigen woonruimte beschikte. Diezelfde redenering geldt ook voor de omstandigheid dat eiseres nog geen inschrijfadres en uitkering had. Dat eiseres de intentie had om zich permanent in Nederland te vestigen, is onvoldoende om ingezetenschap aan te nemen. Bovendien wordt deze intentie niet ondersteund door concrete feiten en omstandigheden. Het aanvragen van een EU-verblijfsdocument, het ontvangen van leefgeld en dat sprake is van schoolgaande kinderen, wil, in het licht van de omstandigheden waarin eiseres verkeerde, nog niet zeggen dat daarmee aannemelijk is gemaakt dat eiseres zich permanent in Nederland wilde vestigen. Verder benadrukt de rechtbank nogmaals dat de feitelijke situatie van belang is. Dat eiseres vanwege de coronamaatregelen geen activiteiten kon ondernemen om haar band met Nederland te versterken is dan ook niet van belang in deze beoordeling.
Internationaal juridisch kader
6.1.
In het kader van het beroep op het IVRK, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak [7] waaruit volgt dat onder meer de artikelen 3 en 27 van het IVRK niet meebrengen dat aan ouders die niet voldoen aan de voorwaarden voor kinderbijslag volgens de nationale wetgeving, de aanspraak op kinderbijslag niet zou mogen worden onthouden. Wel kan uit het IVRK worden afgeleid dat de staten het respect voor de ontwikkeling van het kind moeten waarborgen en dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind moeten worden betrokken. De bestuursrechter dient in dit verband te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
6.2.
Niet kan worden gezegd dat verweerder zich bij de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat kinderbijslag weliswaar een belangrijke bron van inkomsten is om ouders in de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen, maar niet het karakter draagt van een laatste financieel vangnet. Als de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd, moet een beroep te worden gedaan op de noodvoorzieningen die in het Nederlandse stelsel beschikbaar zijn. Eiseres heeft ook niet onderbouwd in wat voor zin de belangen van de kinderen zijn geschaad. Daarbij acht de rechtbank ook relevant dat eiseres in een opvanglocatie van de gemeente verbleef en zij leefgeld ontving. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat de belangen van de kinderen door de weigering van kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2020 in het gedrang zijn gekomen.
7. Tot slot gaat de rechtbank niet mee in de stelling van eiseres dat de weigering van het recht op kinderbijslag in strijd is met de onder overweging 3 genoemde bepalingen uit het VWEU en het Handvest. Die bepalingen zijn namelijk niet van toepassing in deze zaak. Of eiseres recht heeft op kinderbijslag dient uitsluitend op basis het nationale recht (de AKW) te worden beoordeeld omdat zij niet vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie naar Nederland is gekomen. Zou dat wel het geval zijn dan zou het recht aan de hand van de Europese regelgeving moeten worden beoordeeld. Ook deze beroepsgrond faalt dan ook.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW.
2.Artikel 2 van de AKW.
3.Artikel 3, eerste lid, van de AKW.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:877.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2773.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3613.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:662.