1.2.De rechtbank is het met verweerder eens dat [A] geen rechtens te beschermen belang heeft bij een uitspraak in deze zaak. Het belang dat [A] heeft bij het nemen van de invorderingsbeschikking, is afgeleid van het belang dat hij heeft bij het beëindigen van de overtredingen waarvoor de last onder dwangsom is opgelegd.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 oktober 2015leidt de rechtbank af dat indien de overtredingen gedurende de invorderingsprocedure definitief zijn beëindigd en er geen reële kans op herhaling van de overtredingen bestaat, het met de last onder dwangsom beoogde doel is bereikt.
Op 19 augustus 2018 is tijdens een namens verweerder uitgevoerde hercontrole vastgesteld dat de in de last genoemde overtredingen zijn beëindigd. De werkzaamheden zijn afgerond. De doorgang van het nieuw gerealiseerde kantoor naar de overloop is dicht gemaakt. Er is ook een trap geplaatst. De overtredingen zijn hiermee vóór het nemen van het bestreden besluit geheel en definitief beëindigd en er bestaat geen reële kans op herhaling van de overtredingen. Dit maakt dat het met de last onder dwangsom beoogde doel is bereikt en dat een voortzetting van de procedure voor [A] niet tot verdergaande resultaten kan leiden. Hiermee is het procesbelang van [A] komen te vervallen en merkt de rechtbank hem niet meer als belanghebbende aan in deze procedure.
2. Bij besluit van 24 juni 2010 is aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dubbele woning op “ [adres 1] ” in [woonplaats] . Bij dat besluit heeft verweerder een ontheffing van de planregels verleend en daarmee onder meer een woning voor een rustende boer op het adres [adres 2] in [woonplaats] (de woning) mogelijk gemaakt.
Op 8 juni 2013 heeft [A] , voornoemd, die op het adres [adres 3] in [woonplaats] woont, een verzoek om handhaving gedaan, kort gezegd, vanwege het niet voldoen aan de eisen voor de vergunde woning.
Bij besluit van 21 juli 2015 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd van € 5.000,- per maand waarin eiser geen gevolg geeft aan de lastgeving c.q. de overtreding na het verstrijken van de begunstigingstermijn voortduurt, met een maximum van € 25.000,-.
In de uitspraak van 29 juni 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederlandhet beroep tegen deze last onder dwangsom ongegrond verklaard en geoordeeld dat de woning in afwijking van de omgevingsvergunning is vergroot en dat het gebruik van de woning ook afwijkt van die vergunning. Op 4 juli 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd. Door de gevoerde procedures is de begunstigingstermijn diverse malen verlengd. De begunstigingstermijn is na de laatste verlenging verstreken op 11 september 2018.
Namens verweerder zijn er op 15 oktober 2018, 2 januari 2019, 11 februari 2019 en
20 maart 2019 controles uitgevoerd, waaruit bleek dat eiser telkens niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan. Op grond van deze controles zijn er dwangsommen van rechtswege verbeurd tot het maximum bedrag van € 25.000,-.
Bij brief van 3 april 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat een totaalbedrag van
€ 25.000,- aan dwangsommen is verbeurd. Bij brief van 12 juni 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld voornemens te zijn om de verbeurde dwangsommen in te vorderen, omdat eiser deze niet uit eigen beweging heeft betaald. Op 12 juni 2019 heeft eiser hier een zienswijze tegen ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Bij een her-controle op 19 augustus 2019 is gebleken dat aan de last is voldaan en er dus geen overtredingen meer zijn. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. In deze procedure is de invordering van het totale dwangsombedrag van € 25.000,- onderwerp van geschil. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of binnen de begunstigingstermijn aan de last onder dwangsom van 21 juli 2015 is voldaan. Zo niet, dan moet de vraag worden beantwoord hoeveel dwangsommen er zijn verbeurd. Vervolgens moet nog worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn om van invordering van de verbeurde dwangsommen af te zien.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingmoet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaar gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.