ECLI:NL:RBMNE:2021:1861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 219
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ZW-dagloon en terugvordering van te veel ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de herziening van het ZW-dagloon en de terugvordering van te veel ontvangen ZW-uitkering. Eiser, die zich ziek had gemeld op 12 september 2017, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering op basis van een dagloon van € 209,26. Echter, verweerder heeft in een besluit van 20 juni 2019 het dagloon herzien naar € 128,93, wat leidde tot een terugvordering van € 21.492,76 aan te veel ontvangen uitkering over de periode van 3 januari 2018 tot en met 16 juni 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser redelijkerwijs had kunnen weten dat het eerder vastgestelde dagloon te hoog was, gezien het grote verschil tussen zijn overeengekomen loon en het vastgestelde dagloon. Eiser voerde aan dat hij erop mocht vertrouwen dat verweerder de juiste beslissing had genomen, maar de rechtbank oordeelde dat de herziening en terugvordering terecht waren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beleidsregels omtrent schorsing, opschorting, intrekking en herziening van uitkeringen, die stellen dat herziening met terugwerkende kracht mogelijk is als de verzekerde redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat hij te veel uitkering ontving.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het dagloon in het kader van de Ziektewet (ZW) met ingang van 3 januari 2018 is herzien naar
€ 128,93 in plaats van het eerder toegekende dagloon van € 209,26.
Bij besluit van 1 juli 2019 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser over de periode van 3 januari 2018 tot en met 16 juni 2019 een bedrag van € 21.492,76 aan te veel ontvangen ZW-uitkering moet terugbetalen.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 3 september 2017 in dienst getreden bij [bedrijf] . voor bepaalde tijd tot 3 januari 2018. Op 12 september 2017 heeft eiser zich ziekgemeld. Op 17 januari 2018 heeft verweerder aan eiser een ZW-uitkering toegekend op basis van het maximumdagloon van € 209,26 met ingang van 3 januari 2018 (het toekenningsbesluit). Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser redelijkerwijs had kunnen weten dat er eerder een te hoog dagloon is vastgesteld en dat de ZW-uitkering daarom met terugwerkende kracht herzien moet worden.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het primaire besluit en het bestreden besluit een dagloon van € 127,91 noemt. In het verweerschrift van 2 december 2020 heeft verweerder toegelicht dat het dagloon per 12 september 2017 € 127,91 bedraagt. Geïndexeerd naar 3 januari 2018 is het dagloon € 128,93. Het staat niet expliciet in de beslissing op bezwaar, maar uit de berekening die ten grondslag heeft gelegen aan de terugvordering blijkt dat verweerder de terugvordering heeft berekend aan de hand van dit geïndexeerde dagloon. Hoewel het voor de volledigheid en duidelijkheid wellicht beter was geweest om dit geïndexeerde dagloon ook te noemen, ziet de rechtbank hier geen gebrek in.
4. Eiser voert aan dat het hem redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat zijn ZW-dagloon te hoog is vastgesteld. Het valt eiser niet te verwijten dat verweerder een fout heeft gemaakt bij de vaststelling van het ZW-dagloon en eiser mocht erop vertrouwen dat verweerder de juiste beslissing had genomen. Eiser voert aan dat de netto ZW-uitkering die hij ontving van het Uwv nagenoeg gelijk was aan het ziekengeld dat hij van zijn werkgever ontving. Daarnaast heeft verweerder onterecht verwezen naar het overeengekomen loon, omdat hij feitelijk veel meer verdiende dan het overeengekomen basisloon.
5. De rechtbank stelt voorop dat geen geschil bestaat over de hoogte van de ontvangen bedragen. Ook is niet in geschil dat eiser ten onrechte te veel ZW-uitkering heeft ontvangen. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de te veel ontvangen bedragen aan uitkering terecht heeft teruggevorderd.
6. Op grond van artikel 3 en 4 van de beleidsregel schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 is een herziening met terugwerkende kracht alleen mogelijk als er door toedoen van verzekerde te veel aan uitkering is verstrekt en/of het hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat hij te veel uitkering ontving.
7. Het is juist dat eiser niet valt te verwijten dat verweerder een fout heeft gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] vergt het beginsel van rechtszekerheid daarom dat herziening of intrekking van een toegekende uitkering niet is toegestaan. Dit mag echter wel als de betrokken verzekerde heeft begrepen of redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat hij geen recht op die uitkering had. De rechtbank overweegt dat verweerder in het toekenningsbesluit het dagloon van eiser heeft vastgesteld op € 607,63. Omdat voor de ZW een maximumdagloon geldt, is voor de berekening van het dagloon uitgegaan dit maximale dagloon van € 209,26. Een dagloon van € 607,63 houdt een vierwekelijks loon van € 12.152,60 in. Het overeengekomen loon van eiser was € 2.477,04 per 4 weken. De rechtbank is van oordeel dat hij redelijkerwijs had kunnen weten dat het dagloon van € 607,63 uit het toekenningsbesluit niet kon kloppen, aangezien dit bijna vijf keer zijn overeengekomen loon is.
8. De rechtbank begrijpt dat eiser naar het bedrag op zijn bankrekening kijkt, maar ook als gekeken wordt naar het loon dat eiser feitelijk ontving van zijn werkgever, overweegt de rechtbank dat eiser redelijkerwijs had kunnen weten dat zijn uitkering niet klopte. In het toekenningsbesluit is toegelicht dat onder de ZW slechts 70% van zijn dagloon uitgekeerd zou worden. Omdat is uitgegaan van het maximumdagloon, was zijn vierwekelijkse ZW-uitkering € 2.929,64. [2] Uit de polisadministratie blijkt dat dit meer is dan wat hij, op de decembermaand na, vierwekelijks kreeg van zijn werkgever. Aangezien bij de toekenning is toegelicht dat hij slechts 70% van zijn dagloon uitgekeerd zou krijgen, had hij redelijkerwijs kunnen weten dat zijn ZW-uitkering niet hoger kon zijn dan zijn loon en dat de hoogte van zijn ZW-uitkering dus niet klopte. Dit volgt echter vooral uit het grote verschil tussen zijn loon en het vastgestelde dagloon van € 607,63 zoals overwogen onder 7. Verweerder mocht de uitkering van eiser dus herzien en terugvorderen.
9. Op grond van artikel 30a, tweede lid, en artikel 33, zesde lid, van de ZW kan verweerder geheel of gedeeltelijk afzien van herziening en terugvordering als daarvoor een dringende reden was. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat er sprake was van zo’n dringende reden.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van 3 januari 2018 terecht herzien naar een dagloon van € 128,93 en heeft verweerder terecht bepaald dat eiser over de periode van 3 januari 2018 tot en met 16 juni 2019 een bedrag van € 21.492,76 aan te veel ontvangen ZW-uitkering moet terugbetalen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.(€ 209,26 dagloon * 5 werkdagen * 4 weken) * 70%