ECLI:NL:RBMNE:2021:1879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2514
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huurtoeslag en belangenafweging in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die huurtoeslag ontvangt, en de Belastingdienst/Toeslagen, die de voorschotten huurtoeslag voor het jaar 2019 heeft herzien naar € 0,-. Eiseres had eerder een voorschot van € 1.612,- ontvangen, gebaseerd op een geschat verzamelinkomen van € 30.396,-. Na herziening van het inkomen naar € 31.272,-, heeft de Belastingdienst bepaald dat eiseres het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 maart 2021 heeft eiseres betoogd dat de terugvordering onrechtvaardig is, vooral gezien haar inspanningen om financieel zelfstandig te zijn na haar vlucht uit Eritrea. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering niet in verhouding staat tot de lichte stijging van het verzamelinkomen en dat de Belastingdienst niet heeft aangetoond dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot matiging van de terugvordering zouden kunnen leiden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de Belastingdienst in het verweerschrift alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de gemachtigde geen beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: ir. F.J. Appelman),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: A. Koullali).

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder het voorschot huurtoeslag voor het jaar 2019 herzien naar € 0,- en bepaald dat eiseres de aan haar uitbetaalde voorschotten huurtoeslag van € 1.611,- moet terugbetalen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021 via Skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt huurtoeslag. Voor het jaar 2019 heeft verweerder aan eiseres een voorschot huurtoeslag verleend van € 1.612,-. Daarvoor is verweerder uitgegaan van een geschat verzamelinkomen van € 30.396,-.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het voorschot huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 opnieuw berekend en vastgesteld op € 0,-. Dit voorschot is berekend op grond van het gewijzigde geschatte jaarinkomen van € 31.272,-. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat zij de aan haar uitbetaalde voorschotten huurtoeslag van € 1.612,- moet terugbetalen.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres op basis van het jaarinkomen van € 31.272,- geen recht heeft op huurtoeslag, omdat het gezamenlijke inkomen van haar en haar partner de maximale inkomensgrens van de huurtoeslag overstijgt. In geschil is de terugvordering van het ontvangen voorschot.
4. Eiseres stelt zich ter zitting op het standpunt dat de terugvordering onrechtvaardig is, de regelgeving waarop deze terugvordering is gebaseerd onredelijk is en dat de regelgeving in die zin niet correct is. Verweerder is niet open en eerlijk over de inkomensgrens wanneer geen recht meer bestaat op huurtoeslag. Volgens eiseres is het onrechtvaardig dat een lichte stijging van het verzamelinkomen (€ 876,-) heeft geleid tot een forse terugvordering. Deze bedragen staan niet in verhouding met elkaar. Daarnaast is de terugvordering onrechtvaardig, omdat eiseres en haar echtgenoot gevlucht zijn uit Eritrea en zich hebben ingespannen om snel zonder een bijstandsuitkering in Nederland rond te komen. In de loop van 2019 hebben zij allebei werk gevonden. De terugvordering wordt door eiseres ervaren als een boete op hun inspanningen om eigen inkomsten te verwerven.
5. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat in artikel 26 van de Awir weliswaar een betalingsverplichting voor eiseres is neergelegd, maar hierin niet imperatief is voorgeschreven dat verweerder het gehele bedrag van eiseres moet terugvorderen. [1] De bepaling biedt verweerder dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de toeslagen aan de orde konden komen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor eiseres namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Verweerder heeft dat niet gedaan bij het bestreden besluit en daarom is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat een toeslag een financiële tegemoetkoming is van het Rijk [2] waarop alleen aanspraak kan worden gemaakt als wordt voldaan aan de daartoe in wet- en regelgeving gestelde voorwaarden. Hierbij past dat op grond van de systematiek van de Awir voorafgaande aan de definitieve berekening het bedrag van het voorschot zoveel mogelijk wordt afgestemd op het bedrag waarop de definitieve berekening vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verweerder probeert te voorkomen dat er ten onrechte te hoge toeslagen worden uitgekeerd, maar om uiteenlopende redenen kan dat niet altijd worden voorkomen. Voor die situaties zijn er evenwel verschillende terugbetalingsregelingen om te voorkomen dat iemand in financiële problemen raakt. Zo kan eiseres op haar verzoek onder voorwaarden in aanmerking komen voor een betalingsregeling op maat op basis van haar betalingscapaciteit. De hoogste bestuursrechter heeft dit bepaald in een uitspraak van 4 december 2019. [3]
7. In het Verzamelbesluit Toeslagen [4] is onder andere het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Uit dit besluit volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Omdat in het geval van eiseres de terugvordering is ontstaan door de afwijking van het definitieve toetsingsinkomen en het geschatte inkomen, is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid en komt de situatie van eiseres niet in aanmerking voor het matigen van de terugvordering. Volgens verweerder zijn, gelet hierop, de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig met de daarmee te stellen doelen. Verder heeft verweerder besloten dat de door eiseres aangedragen omstandigheden niet tot matiging kunnen leiden, Dat eiseres en haar echtgenoot hun best doen om zelf in hun inkomen te voorzien noemt verweerder prijzenswaardig, maar kan niet leiden tot matiging.
8. Verweerder heeft met deze motivering in het verweerschrift alsnog de belangen van eiseres afgewogen en daarmee voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat verweerder het bestreden besluit in het verweerschrift alsnog heeft gemotiveerd.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Er is geen sprake van een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.
2.Zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Awir.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4069.
4.Staatscourant 2020, 22720.