ECLI:NL:RBMNE:2021:2761

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
UTR - 19 _ 3305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag en niet zorgverzekerd zijn volgens de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen R.W. Jaquet en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van zorgtoeslag. Eiser, R.W. Jaquet, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst die zijn recht op zorgtoeslag voor de jaren 2017 en 2018 op nihil had vastgesteld en € 833,- had teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2017 en 2018 op de Filipijnen woonde en dat hij zich niet had aangemeld bij het Centraal Administratiekantoor (CAK) voor zorgverzekeringen, zoals vereist volgens artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht had op zorgtoeslag voor deze jaren, omdat hij niet zorgverzekerd was. Eiser had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn recht op zorgtoeslag, maar de rechtbank oordeelde dat de terugvordering terecht was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. Het beroep tegen het bestreden besluit I werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2021 in de zaak tussen

R.W. Jaquet, te [woonplaats] [provincie], eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: A. Koullali).

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op zorgtoeslag van eiser voor het jaar 2017 definitief vastgesteld op € 0,- (nihil) en € 833,- teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 februari 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag van eiser voor het jaar 2018 herzien naar nihil. Eiser heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I herzien en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit I
1. Verweerder heeft de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II met het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften te laat waren ingediend. Verweerder heeft dit besluit met het bestreden besluit II herzien. Verweerder heeft de bezwaren van eiser alsnog inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard. De rechtbank merkt laatstgenoemde besluit aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het beroep van eiser van rechtswege ook daartegen is gericht. De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I, zodat dit beroep wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank ziet wel reden om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden.
Bestreden besluit II
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit II. Eiser stelt dat hij steeds alle benodigde gegevens aan verweerder heeft verstrekt. Dit is voor de jaren 2014 tot en met 2016 goed gegaan. Het is niet terecht dat verweerder nu de zorgtoeslag van eiser voor het jaar 2017 definitief heeft vastgesteld op nihil en het voorschot zorgtoeslag van eiser voor het jaar 2018 heeft herzien naar nihil. Verweerder had eiser er eerder van op de hoogte moeten stellen dat hij geen recht heeft op (voorschot) zorgtoeslag voor 2017 en 2018. Als verweerder dat eerder had gemeld, was eiser niet in de problemen geraakt. Eiser heeft een AOW-uitkering. Door de terugvordering komt eiser in grote financiële problemen terecht. Eiser verzoekt derhalve om kwijtschelding van de terugvordering van zijn zorgtoeslag over de jaren 2017 en 2018.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser in 2017 en 2018 op de Filipijnen heeft gewoond. Artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet bepaalt dat personen die in het buitenland wonen zich moeten aanmelden bij het Centraal Administratiekantoor (CAK) wanneer zij, op basis van Europese regelgeving, recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn. Degenen die recht hebben op zorgprestaties in het buitenland ten laste van Nederland worden ook wel verdragsgerechtigden genoemd en moeten zich laten registreren bij het CAK omdat zij een bijdrage dienen te betalen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag over 2017 en op een voorschot zorgtoeslag over 2018, omdat eiser voor die jaren niet zorgverzekerd was volgens artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. Verweerder heeft op 6 april 2018 een bericht ontvangen van het (CAK) waaruit blijkt dat eiser per 24 juli 2014 niet meer zorgverzekerd is. Dat eiser voor de jaren 2014 tot en met 2016 zorgtoeslag heeft ontvangen, komt doordat het CAK pas voor het eerst op 6 april 2018 een bericht aan verweerder heeft gestuurd waardoor verweerder pas vanaf dat moment op de hoogte was van het feit dat eiser niet zorgverzekerd was. De zorgtoeslag voor de jaren 2014 tot en met 2016 was op 6 april 2018 al definitief vastgesteld. Hieruit kan eiser niet het vertrouwen ontlenen dat de zorgtoeslag voor 2017 en 2018 ook zou worden vastgesteld. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [1]
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen om niet af te zien van terugvordering of het bedrag van de terugvordering te matigen. Verweerder kan dit onder bijzondere omstandigheden doen. In dit geval heeft verweerder de door eiser geschetste omstandigheden niet zodanig bijzonder hoeven achten dat hij daarin aanleiding heeft moeten zien om van terugvordering af te zien of de terug te vorderen bedragen te matigen. Er is inderdaad geen sprake van een bijzondere omstandigheid, omdat de terugvordering is ontstaan door het niet voldoen aan de daartoe in wet- en regelgeving neergelegde voorwaarden.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk is.
7. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
8. Zoals onder 1 overwogen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3807) en van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:240).