Overwegingen
De ordemaatregel: ontzegging van toegang
1. Aan de ontzegging van toegang heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het vermoeden van feiten zoals opgenomen in primair besluit 1 op ernstig plichtsverzuim duiden. Het belang van de dienst verzette zich daarom tegen voortzetting van de uitoefening door eiser van zijn functie.
2. Een concrete verdenking van plichtsverzuim is in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen.
3. Aan de ordemaatregel heeft verweerder een vermoeden van een aantal concrete feiten ten grondslag gelegd die duiden op ernstig plichtsverzuim en die ook raken aan de aan eiser als medior complexbeveiliger in een PI te stellen eisen van integriteit. De rechtbank is daarom van oordeel dat er voldoende grond bestond voor het treffen van de opgelegde ordemaatregel voor de duur van het onderzoek naar het plichtsverzuim door Bureau Integriteit.
De tussentijdse beëindiging tijdelijke aanstelling
4. Verweerder heeft eiser op 4 december 2019 met toepassing van artikel 95, tweede lid, aanhef en onder a en het achtste lid, van het ARAR ontslag verleend met onmiddellijke ingang. De toetsing van een besluit om iemand te ontslaan uit een tijdelijke aanstelling is terughoudend en is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen en/of verwachtingen heeft voldaan.
5. Aan de tussentijdse beëindiging wordt ten grondslag gelegd dat er geen vertrouwen meer is in eiser omdat hij niet voldoet aan de in redelijkheid te stellen eisen en verwachtingen, met name waar het gaat over de competenties betrouwbaarheid, openheid en professionaliteit. Er wordt hem verweten dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, gevraagd of ongevraagd, over zijn justitiële antecedenten. Verder wordt hem verweten dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn bezoeken aan de PI voordat hij werkte bij de PI. En ten slotte wordt hem verweten dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over het bij hem in gebruik zijnde telefoonnummer.
6. Uit de justitiële documentatie blijkt dat er twee registraties zijn over volledig afgedane zaken. Verweerder wijst erop dat eiser deze antecedenten uit zichzelf had moeten melden. Dit had hij ook moeten begrijpen, zeker nadat hij - voordat hij begon - de gedragscode had ontvangen. Eiser had deze feiten in ieder geval moeten melden tijdens de gesprekken op
8 juli 2019 en 11 september 2019 toen hem expliciet werd gevraagd of hij wel eens met de politie in aanraking was gekomen.
7. Eiser voert aan dat hij niet heeft begrepen dan wel hoeven begrijpen dat hij de antecedenten had moeten melden omdat deze van invloed zouden kunnen zijn op het verkrijgen van zijn aanstelling. Eiser is nooit veroordeeld, hij heeft geen strafblad, nergens blijkt uit dat eiser niet van onbesproken gedrag is. Er is bovendien een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgegeven. Het gedrag van eiser in het verleden was dus kennelijk geen bezwaar voor het vervullen van de functie bij de PI. In de gedragscode staat niet vermeld dat alle politiecontacten moeten worden gemeld. De gedragscode is geschreven in de tegenwoordige tijd, hieruit kan dan ook niet afgeleid worden dat contacten met politie en justitie in het verleden moeten worden gemeld. Ook de commissie die heeft geadviseerd in bezwaar vindt dat de gedragscode op dit punt aan duidelijkheid te wensen overlaat.
8. De rechtbank stelt vast dat uit de Justitiële Documentatie over eiser blijkt dat er twee feiten worden genoemd die volledig afgedaan zijn. Daarmee staat vast dat eiser in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. Verder stelt de rechtbank vast, en dat is ook niet tussen partijen in geschil, dat eiser deze feiten niet uit zichzelf heeft gemeld bij verweerder. In geschil is of eiser wist of behoorde te weten dat hij deze feiten had moeten melden en of hij daar openheid over moest geven.
9. Eén van de kerncompetenties van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), waar ook de PI [woonplaats] onder valt, is openheid. Deze competentie wordt verder uitgewerkt in de Gedragscode DJI. Daarin staat, voor zover hier relevant, dat er een meldplicht is als je zelf verdachte bent in een strafzaak of in aanraking bent gekomen met de politie of het Openbaar Ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser hieruit al moeten en kunnen begrijpen dat hij had moeten melden dat hij in aanraking was geweest met politie of het Openbaar Ministerie en niet alleen wanneer hij veroordeeld zou zijn.
10. Bovendien heeft verweerder eiser in het gesprek van 11 september 2019 gevraagd of hij in aanraking is gekomen met politie. Zelfs als eiser er eerder niet aan had gedacht om te melden dat hij in aanraking was geweest met politie en justitie omdat hij niet was veroordeeld en het erg lang geleden was, zoals hij heeft gesteld, had op dat moment toch zeker tot hem moeten doordringen dat het voor verweerder relevant was en had hij alsnog openheid moeten geven. Op dat moment houdt eiser nog vol dat hij niet in aanraking is geweest met politie en justitie. Pas in het onderzoek door Bureau Integriteit heeft eiser toegegeven dat hij in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. Dat niet kan worden vastgesteld wat er tijdens het gesprek van 11 september 2019 precies is gevraagd en door eiser is geantwoord omdat de gespreksverslagen niet aan eiser zijn voorgelegd en door hem zijn ondertekend, leidt niet tot een ander oordeel. Allereerst omdat eiser al zonder dit gesprek had moeten begrijpen dat alle justitiële antecedenten gemeld moeten worden. Ten tweede blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het verslag van het gesprek van
11 september 2019 dat eiser is gevraagd naar verschillende incidenten en dat is doorgevraagd naar eisers betrokkenheid daarbij. Daar heeft eiser geen inzicht in gegeven. Of verweerder daarbij dan heeft gevraagd of eiser een strafblad had, zoals hij stelt, of dat is gevraagd of hij ooit in aanraking is gekomen met politie of justitie, is minder van belang. Het gaat niet over de definitie die gegeven moet worden aan ‘strafblad’ maar om de omstandigheid dat eiser in het gesprek over de incidenten die staan vermeld op zijn justitiële documentatie niet open is geweest over zijn betrokkenheid daarbij. Bovendien heeft eiser niet gesteld dat hij tijdens het gesprek van 11 september 2019 wel openheid van zaken heeft gegeven. Uit het verslag van het gesprek met de onderzoeker van Bureau Integriteit blijkt dat eiser erkent dat hij op 8 juli 2019 en 11 september 2019 heeft gezegd dat hij nooit met de politie in aanraking is geweest. Hij verklaart dat hij niet bij de genoemde feiten heeft stilgestaan, ze waren lang geleden. Ook heeft hij er geen straf voor gehad.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiser mocht verwachten dat hij openheid zou geven over de feiten die op zijn Justitiële Documentatie vermeld staan. Eiser had moeten melden dat hij in aanraking was gekomen met de politie. Hij had daarover in ieder geval moeten verklaren toen hem specifiek naar verschillende incidenten werd gevraagd. Dat heeft hij niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich hiermee niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser heeft gehandeld in strijd met de aan hem in redelijkheid te stellen eis van openheid en betrouwbaarheid.
Bezoeken aan de PI [woonplaats]
12. Over de bezoeken aan de PI [woonplaats] stelt verweerder dat gevolgd kan worden dat eiser zijn contacten met zijn buurjongen die in 2017 gedetineerd is geweest niet hoefde te melden. Op grond van de gedragscode DJI kan namelijk niet worden gesteld dat hij daartoe verplicht was. Wel kan hem worden verweten dat hij over dit bezoek niet de waarheid heeft gesproken.
13. Eiser voert hierover aan dat hem ten onrechte wordt verweten dat hij had moeten melden dat hij in 2017, dus ver voor zijn aanstelling, in de PI op bezoek is geweest bij een buurjongen die daar gedetineerd zat. Uit de gedragscode blijkt dat tijdens de aanstelling er geen andere dan een werkrelatie mag zijn, daarvan is geen sprake. Uit niets blijkt dat eiser dit had moeten melden. Hij is met de moeder en een zus van zijn buurjongen naar de PI gegaan. Bij de PI wilde de moeder van zijn buurjongen toch buiten blijven. Er kwam later nog een jongen op bezoek, die kende eiser niet, eiser wist ook niet dat die later gedetineerd heeft gezeten tot 25 april 2019. Tijdens zijn aanstelling heeft eiser nooit contact gehad met een justitiabele.
14. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat eiser op zichzelf niet hoefde te melden dat hij bij zijn buurjongen op bezoek is geweest in de PI [woonplaats] in 2017. Wat verweerder eiser in dit verband verwijt, is dat eiser niet eerlijk en open heeft verklaard over zijn bezoeken toen daarnaar gevraagd werd. Eiser heeft verklaard dat hij een bezoek heeft gebracht aan zijn buurjongen met diens moeder. In het gesprek met de onderzoeker van Bureau Integriteit vermeldt hij dat hij zijn buurjongen twee maal heeft bezocht. Uit het onderzoek van Bureau Integriteit is gebleken dat eiser niet in gezelschap van een oudere vrouw, maar van een oudere man en een jonge vrouw was toen hij zijn buurjongen bezocht. In beroep stelt eiser dan dat de moeder van zijn buurjongen niet mee naar binnen is gegaan, maar dat eiser met het zusje van zijn buurjongen naar binnen is gegaan en dat later een voor hem onbekende man op bezoek kwam. Bij het verweerschrift overlegt verweerder een uitdraai uit het bezoekersregistratiesysteem. Hieruit blijkt dat eiser éénmaal in gezelschap van een oudere man en jonge vrouw op bezoek is geweest en éénmaal samen met twee jonge mannen op bezoek is geweest bij zijn buurjongen. Ter zitting verklaart eiser dan dat hij, op verzoek van de moeder van zijn buurjongen, nogmaals naar zijn buurjongen is gegaan, maar dat hij vertrok toen er een andere bezoeker voor zijn buurjongen kwam.
15. De rechtbank overweegt dat uit wat hiervoor staat, volgt dat eiser wisselende verklaringen aflegt. Deze verklaringen komen niet overeen met de feiten zoals die blijken uit het bezoekersregistratiesysteem. Tijdens het eerste bezoek is eiser samen met een oudere man en jonge vrouw op bezoek geweest bij zijn buurjongen. Niet is gebleken dat de mannelijke bezoeker op een later tijdstip arriveerde, zoals eiser in beroep heeft gesteld. Tijdens het tweede bezoek waren er nog twee andere bezoekers bij eisers buurjongen. Een van deze bezoekers was gedetineerd in de PI [woonplaats] in de periode dat eiser daar werkte. Dat hij niet gezamenlijk met deze mannen op bezoek was, omdat hij weg is gegaan toen die mannen kwamen, zoals hij ter zitting heeft gesteld, volgt ook niet uit de feiten. [hoofd veiligheid] heeft ter zitting verklaard dat het einde van het bezoek wordt geregistreerd op het einde van de bezoektijd tenzij een bezoeker veel eerder vertrekt, dan wordt die werkelijke eindtijd geregistreerd. Eiser heeft dit niet weersproken. Uit de registratiegegevens blijkt niet dat eiser kort na de aanmelding van de andere mannelijke bezoeker (wat ruim voor het einde van de bezoektijd was) weer is vertrokken. Dit betekent dat eiser zelfs ter zitting nog geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn bezoeken aan de PI. Gelet op eisers verklaringen heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hiermee heeft gehandeld in strijd met de aan hem in redelijkheid te stellen eis van openheid en betrouwbaarheid.
Het door eiser gebruikte telefoonnummer
16. Over het door eiser gebruikte telefoonnummer heeft verweerder gesteld dat eiser daarover geen openheid heeft gegeven. De verwijten die eiser in dit verband worden gemaakt zijn dat hij geen openheid geeft over zijn nieuwe telefoonnummer en dat eiser met een geblokkeerd telefoonnummer [hoofd veiligheid] heeft bericht.
17. Hierover voert eiser aan dat de essentie van de omschreven gang van zaken over de telefoonnummers hem ontgaat. Eiser heeft zijn nummerwijziging doorgegeven aan een aan een teamleider van wie hij de naam niet meer weet. Die collega zou de wijziging ook doorgeven aan HR.
19. Uit de stukken blijkt dat eiser op 2 augustus 2019 [hoofd veiligheid] heeft bericht met het bij [hoofd veiligheid] bekende telefoonnummer (eindigend op 582). Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiser [hoofd veiligheid] op 11 september 2019 met een voor [hoofd veiligheid] onbekend nummer (eindigend op 170) heeft gebeld. Eiser heeft gesteld dat zijn nummer eindigend op 582 sinds mei 2019 geblokkeerd is. Op de vraag hoe het kan dat hij 2 augustus 2019 een bericht heeft verzonden waarbij gebruik is gemaakt van het nummer eindigend op 582, heeft eiser volgehouden dat dat niet mogelijk was. Uit het gespreksverslag van 11 september 2019 kan verder opgemaakt worden dat eiser daar heeft verklaard dat hij het nieuwe telefoonnummer heeft doorgegeven aan een teamleider van wie hij de naam niet meer weet. In beroep zegt hij dat hij zijn nummer heeft doorgegeven aan een collega die hem inwerkte. Hij noemt dan ook een naam. Deze collega zou het nieuwe telefoonnummer doorgeven aan HR.
20. Op grond van de voorgaande weergave is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen openheid heeft gegeven over het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft. Verweerder heeft hierin een bevestiging kunnen zien, mede gelet op de andere aan eiser gemaakte verwijten, van zijn standpunt dat eiser niet open, professioneel en betrouwbaar is. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hiermee heeft gehandeld in strijd met een aan hem in redelijkheid te stellen verwachting.
21. Gelet op wat hiervoor onder 4. tot en met 20. staat, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser niet aan de eisen van openheid en betrouwbaarheid heeft voldaan, terwijl deze eisen in redelijkheid aan eiser als medior complexbeveiliger bij DJI gesteld mogen worden. Dit betekent dat verweerder eiser tussentijds heeft mogen ontslaan.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.