In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de weigering van een omgevingsvergunning voor het vestigen van een zalencentrum. De rechtbank had eerder op 5 maart 2021 een tussenuitspraak gedaan waarin het college de gelegenheid kreeg om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft vervolgens op 21 april 2021 een aanvullende motivering ingediend, waarin het de belangenafweging heeft uitgevoerd die in de tussenuitspraak was vereist. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat handhaving van de beleidsregels uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (OHU 2018) niet onevenredig is. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning in redelijkheid is geweest, omdat het college de mogelijkheid van parkeeroverlast en geluidsoverlast heeft meegewogen in zijn besluitvorming. Eiser heeft betoogd dat het vestigen van een zalencentrum een positieve impuls zou zijn voor het bedrijventerrein, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser niet voldoende zijn om van de beleidsregels af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning blijft staan. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.