ECLI:NL:RBMNE:2021:4070

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
19/3910
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak over terrasvergunning in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een terrasvergunning. Eiser, een inwoner van Utrecht, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Utrecht, die op 17 april 2019 een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning heeft verleend aan een derde partij voor het exploiteren van een terras aan de [adres 1]. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat het terras de vrije doorgang van het verkeer en het doelmatig gebruik van de weg in gevaar brengt. De rechtbank heeft eerder op 6 januari 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij de burgemeester de gelegenheid heeft gegeven om de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2020 zijn eisers verschenen, maar de burgemeester en de derde partij zijn niet verschenen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom het terras geen afbreuk deed aan de openbare ruimte en heeft hij de burgemeester de kans gegeven om dit te herstellen. De burgemeester heeft vervolgens aanvullende motivering ingediend, waartegen eiseres, Stichting Binnenstad030, zienswijzen heeft ingediend.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat de burgemeester met de aanvullende motivering de gebreken heeft hersteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen persoonlijk belang meer had, en het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de burgemeester moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

[eiseres], te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Scharff).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende]

(gemachtigde: mr. J.J.C. van Haren).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning verleend, op grond waarvan [derde belanghebbende] aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] een terras kan exploiteren.
Bij besluit van 21 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder en de derde-partij zijn niet verschenen.
In de tussenuitspraak van 6 januari 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

De tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser [eiser] tijdens de zitting heeft verklaard dat hij nu op het [adres 2] in [woonplaats] woont. Dat is niet in de omgeving van [derde belanghebbende] . [eiser] is dus niet langer direct omwonende en heeft daarom geen persoonlijk belang meer. Voor zover het beroep namens [eiser] is ingesteld, is het beroep daarom niet-ontvankelijk.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het terras geen afbreuk doet aan de vrije doorgang van het verkeer, het doelmatig en veilig gebruik van de weg en enige andere publieke functie of gebruiksmogelijkheid van de openbare plaats. De motivering van verweerder schiet ook voor wat betreft de afwijkingsbevoegdheid tekort. De motivering van verweerder dat hij gebruik wil maken van de afwijkingsbevoegdheid omdat het voor horecaondernemers steeds belangrijker wordt om een terras te kunnen exploiteren om in warme periodes te kunnen concurreren met andere horeca ondernemingen is onvoldoende, omdat de commerciële belangen van een horecabedrijf op grond van artikel 5 van het Terrassenreglement geen reden zijn om van de locatieregels af te wijken. Verweerder heeft verder niet kenbaar bij zijn afweging betrokken dat de [locatie 1] een smalle, drukke straat is en uit het bestreden besluit blijkt niet waarom de omvang, locatie en het gebruik van het terras desondanks aanleiding geven om af te wijken van de locatieregels.
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid geboden om met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen te motiveren waarom het terras geen afbreuk doet aan de vrije doorgang van het verkeer, het doelmatig en veilig gebruik van de weg en enige andere publieke functie of gebruiksmogelijkheid van de openbare plaats (artikel 2, aanhef en onder a, b en e van het Terrassenreglement). Verder heeft verweerder de gelegenheid gekregen om met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen te motiveren waarom de omvang, locatie en het gebruik van het terras aanleiding geven om van de locatieregels van het Terrassenreglement af te wijken.
De aanvullende motivering van verweerder
5. Verweerder heeft bij de aanvullende motivering een aanvullend advies van de Terrassencommissie overgelegd. Onder verwijzing naar dat advies stelt verweerder dat de [locatie 1] is aangewezen als gebied waar fietsers te gast zijn, zodat zij zich moeten aanpassen aan voetgangers die midden op de rijloper lopen. Hierdoor is de mogelijkheid ontstaan om met een ontheffing van verweerder alsnog een terras te maken. In historische binnensteden zijn dergelijke terrassen in vergelijkbare straten niet ongebruikelijk. Een voorbeeld is de [locatie 2] in [vestigingsplaats] , waar nooit sprake is geweest van een verkeersonveilige situatie. Verder stelt verweerder dat er na aftrek van een terras van één meter diep nog een ruimte overblijft van 546 en 538 centimeter, wat blijkt uit de bij het advies gevoegde tekening. Voor voetgangers en fietsers blijft er daarmee voldoende ruimte over om de voorgeschreven vier meter doorrijruimte vrij te maken voor hulpverkeer. De exploitant van de [adres 3] (aan de overkant van [derde belanghebbende] ) heeft schriftelijk verklaard dat er geen uitstallingen meer zullen worden geplaatst. Daarop zal ook worden toegezien. Verweerder stelt dat de vergunning is verleend voor drie jaar, waarna opnieuw zal worden beoordeeld of het terras vanwege de mogelijke toegenomen bezoekersstroom opnieuw kan worden verleend of moet worden beëindigd. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat in de periode na 1 juni 2020 (de heropening van de horeca) geen noemenswaardige klachten zijn ontvangen van bezoekers, weggebruikers en hulpverkeer over een onveilige situatie in de [locatie 1] door het gebruik van de terrasruimte. In aanvulling op het advies van de Terrassencommissie merkt verweerder op dat de terrasjes zoals op de [locatie 1] voor de levendigheid en aantrekkingskracht van de stad op bezoekers en inwoners zelf, een welkome aanvulling vormen op het huidige horecabestand.
Zienswijze eiseres
6. Eiseres voert in de zienswijze aan dat verweerder met de nadere motivering niet aannemelijk heeft gemaakt dat het terras geen afbreuk zal doen aan de vrije doorgang van het verkeer en het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Ook heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de omvang, locatie en het gebruik van het terras aanleiding geven van de locatieregels van het Terrassenreglement af te wijken. Volgens eiseres is de [locatie 1] veel drukker dan de straten waarmee verweerder een vergelijking maakt. Bovendien maken veel bezorgdiensten gebruik van de [locatie 1] . De verklaring van de exploitant van de [adres 3] dat hij geen uitstallingen meer zal plaatsen is niet serieus te nemen volgens eiseres, omdat hij zich nooit aan het uitstalverbod heeft gehouden. De andere winkeliers aan de overkant zijn bovendien niet gebonden aan deze verklaring, aldus eiseres.
De beoordeling van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering het geconstateerde gebrek heeft hersteld. In de aanvullende motivering is in de eerste plaats voldoende gemotiveerd dat het terras geen afbreuk doet aan de vrije doorgang van het verkeer, het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Uit het aanvullend advies van de Terrassencommissie blijkt dat er na aftrek van het terras van één meter diep nog een ruimte overblijft van 546 en 538 centimeter. Verder blijkt uit het aanvullend advies dat de obstakels aan de overzijde van [derde belanghebbende] inmiddels zijn verwijderd, dat de exploitant van [adres 3] (de afhaalzaak aan de overzijde van het terras van [derde belanghebbende] ) schriftelijk heeft verklaard dat hij geen uitstallingen meer zal plaatsen en dat de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Ruimte heeft aangegeven dat er strenger en consequenter zal worden gehandhaafd om ter plaatse de vier meter doorrijruimte vrij te houden van obstakels. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat voldoende ruimte overblijft om de voorgeschreven vier meter waarvan de hulpdiensten gebruik kunnen maken te waarborgen.
8. In de tweede plaats volgt uit de aanvullende motivering voldoende waarom de omvang, locatie en het gebruik van het terras aanleiding geven om van de locatieregels van het Terrassenreglement af te wijken. Uit de motivering van verweerder kan worden afgeleid dat de geringe omvang van het terras (met een maximale breedte van één meter) en de omstandigheid dat de fietser te gast is in de [locatie 1] aanleiding gaven om van de locatieregels van het Terrassenreglement af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het motiveringsgebrek ook op dit punt hersteld.
9. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.870,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart eiser ( [eiser] ) niet-ontvankelijk in zijn beroep;
- verklaart het beroep dat is ingesteld namens eiseres (Stichting Binnenstad030) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 20 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.