In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering en verlaging van een WW-uitkering. Eiser had op 27 mei 2020 een WW-uitkering toegekend gekregen, maar het UWV heeft deze uitkering herzien en een bedrag van € 3.537,96 teruggevorderd, omdat eiser in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 werkzaamheden als zelfstandige had verricht zonder dit te melden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar deze zijn ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 juli 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om relevante informatie over zijn uitkering door te geven aan het UWV. Eiser voerde aan dat de terugvordering onevenredig was, omdat zijn werkzaamheden als zelfstandige niets hadden opgeleverd. De rechtbank oordeelde echter dat de terugvordering voortvloeide uit de door eiser zelf opgegeven uren en dat het UWV op grond van de wet verplicht was om de te veel betaalde uitkering terug te vorderen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.