ECLI:NL:RBMNE:2021:4446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/1188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering en verlaging van WW-uitkering wegens werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering en verlaging van een WW-uitkering. Eiser had op 27 mei 2020 een WW-uitkering toegekend gekregen, maar het UWV heeft deze uitkering herzien en een bedrag van € 3.537,96 teruggevorderd, omdat eiser in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 werkzaamheden als zelfstandige had verricht zonder dit te melden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar deze zijn ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 juli 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om relevante informatie over zijn uitkering door te geven aan het UWV. Eiser voerde aan dat de terugvordering onevenredig was, omdat zijn werkzaamheden als zelfstandige niets hadden opgeleverd. De rechtbank oordeelde echter dat de terugvordering voortvloeide uit de door eiser zelf opgegeven uren en dat het UWV op grond van de wet verplicht was om de te veel betaalde uitkering terug te vorderen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1188 en UTR 21/1228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Bij besluit van 27 mei 2020 heeft verweerder aan eiser per 6 april 2020 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 14 augustus 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de WW-uitkering van eiser vanaf 1 mei 2020 herzien en een bedrag teruggevorderd van bruto € 3.537.96.
Bij besluit van 3 september 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de WW-uitkering van eiser verlaagd.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 februari 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bestreden besluiten
1. In bestreden besluit I heeft verweerder zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiser in de periode 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 een bruto bedrag van € 3.537,96 teveel aan WW-uitkering heeft ontvangen, omdat hij in die periode werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht zonder dat te melden bij verweerder. Eiser heeft zelf aangegeven dat hij in mei (72), in juni (144) en in juli 2020 (144) acquisitie-uren heeft gemaakt in het kader van zijn werkzaamheden als zelfstandige.
2. In bestreden besluit II heeft verweerder zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat het fictieve inkomen foutief is vastgesteld. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat dit besluit ziet op de periode augustus 2020 tot einde WW-uitkering op 5 september 2020.
Het juridisch kader
3. Artikel 22a, eerste lid van de WW luidt als volgt:
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
Artikel 36, eerste lid van de WW luidt als volgt:
De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. Indien de uitkering, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de werkgever wordt teruggevorderd, kan deze het teruggevorderde bedrag niet verhalen op de werknemer.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten en voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft onvoldoende informatie gegeven en de gevoerde telefoongesprekken zijn niet geregistreerd. Daarnaast kunnen de werkzaamheden van eiser niet aangemerkt worden als werkzaamheden als zelfstandige, omdat deze werkzaamheden uiteindelijk nergens toe hebben geleid. Gelet op dat laatste vindt eiser de terugvordering onevenredig.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van eiser om omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering door te geven aan verweerder. Verweerder heeft daar ook op gewezen in het toekenningsbesluit van 27 mei 2020. [1] Hoewel eiser dat misschien anders ervaart, moet de terugvordering niet gezien worden als een ‘straf’ voor het niet tijdig doorgeven van de werkzaamheden als zelfstandige. De terugvordering vloeit voort uit de urenopgave die eiser zelf heeft overgelegd aan verweerder. Alleen die uren heeft verweerder in de terugvordering betrokken. Eiser wordt dus niet gestraft voor het niet tijdig doorgeven van zijn gewerkte uren: hij heeft zijn gewerkte uren doorgegeven en op basis daarvan heeft verweerder de WW-uitkering van eiser berekend. Dat eiser in het kader van zijn aanvraag regelmatig contact heeft gehad met verweerder en de uitkering op
27 mei 2020 met terugwerkende kracht per 6 april 2020 is toegekend (en eiser dus voor 27 mei 2020 niets heeft kunnen doorgeven) is in zoverre naar het oordeel van de rechtbank daarom niet van belang.
4.3
Eiser heeft er verder op gewezen dat de werkzaamheden als zelfstandige hem niets hebben opgeleverd. Daarom is het volgens eiser onevenredig dat verweerder de uitkering terugvordert die eiser in die uren heeft genoten. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep ook acquisitie-uren meegeteld mogen worden in het kader van werkzaamheden als zelfstandige. [2] Daar komt bij dat verweerder op grond van artikel 36 van de WW in beginsel verplicht is om de te veel betaalde uitkering terug te vorderen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen ruimte om een evenredigheidstoets uit te voeren. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat verweerder wel oog heeft gehad voor de situatie van eiser, nu aan hem geen boete is opgelegd. [3]
Conclusie
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het kopje “Uw plichten met een uitkering”.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV8219)
3.Zie de ‘Motivering subjectief verwijtbaar’ van 14 augustus 2020: