ECLI:NL:RBMNE:2021:5452

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/3816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewetuitkering ontving, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zich ziekgemeld op 23 juni 2019 en zijn uitkering was per 14 september 2020 beëindigd, omdat het Uwv had vastgesteld dat hij met een bepaalde functie 80,53% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de feiten en de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv beoordeeld. Eiser voerde aan dat de medische beoordeling niet aan de vereisten voldeed, omdat hij niet in persoon was onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld, onder andere via telefonische gesprekken en medische dossiers, en dat de beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling voldeed aan de voorwaarden van zorgvuldigheid, geen tegenstrijdigheden bevatte en voldoende begrijpelijk was. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat de beoordeling onjuist was. De rechtbank volgde de argumentatie van het Uwv en oordeelde dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van de uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. van der Ham),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: M. Winkel).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als productiemedewerker bij [bedrijf] voor gemiddeld 28,75 uur per week. Daarnaast ontving hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Per 23 juni 2019 heeft eiser zich voor zijn werk ziekgemeld. Zijn dienstverband is per 17 november 2019 beëindigd. Het Uwv heeft eiser vervolgens een Ziektewetuitkering toegekend. Na een jaar, per 22 juni 2020, heeft het Uwv beoordeeld of eiser nog steeds recht heeft op deze uitkering. Hiervoor moet vast komen staan dat eiser zijn eigen werk als productiemedewerker niet kan doen en dat hij door ziekte 65% of minder kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd.
1.2
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan naar de medische toestand van eiser op 22 juni 2020 en heeft eisers klachten vertaald naar beperkingen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv het maatmaninkomen van eiser (het inkomen dat eiser had voordat hij ziek werd) vastgesteld en drie functies geselecteerd die eiser volgens de arbeidsdeskundige, ondanks zijn beperkingen uit de FML, nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie af te zetten tegen eisers maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser met die functie 80,53% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd. Dat betekent dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarde voor een Ziektewetuitkering. In het besluit van 15 augustus 2020 (
het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van eiser daarom per 14 september 2020 beëindigd. Hierbij heeft het Uwv een uitlooptermijn toegepast van vier weken en een dag na de datum van het primaire besluit.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heronderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beoordeling van de eerste verzekeringsarts bevestigd. Dat betekent volgens het Uwv dat het verdienvermogen van eiser juist is vastgesteld. Wel had er een uitlooptermijn van een maand en een dag (niet vier weken en een dag) moeten worden toegepast. In het besluit van 2 oktober 2020 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser daarom gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering van eiser per 16 september 2020 wordt beëindigd. Hierbij heeft het Uwv alsnog rekening gehouden met een uitlooptermijn van een maand en een dag na de datum van het primaire besluit.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld en aanvullende medische informatie ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2021 ingediend. De zaak is op 12 mei 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om nader te reageren. Eiser heeft aanvullende medische informatie ingediend. Het Uwv heeft een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 mei 2021 ingediend. Hierop heeft eiser bij brief van 14 juni 2021 gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak vervolgens gesloten.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, omdat hij vindt dat hij helemaal niet kan werken. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht beoordelen of het Uwv het verdienvermogen van eiser correct heeft vastgesteld op 80,53%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 16 september 2020 (de dag waarop eisers uitkering is beëindigd).

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de voorwaarden?
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling niet aan de voorwaarden voldoet. Zowel de eerste verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben hem namelijk niet in levende lijve gezien en lichamelijk onderzocht.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De eerste verzekeringsarts heeft eiser telefonisch gesproken en aanvullende medische informatie bij de huisarts van eiser opgevraagd. De ontvangen informatie (een huisartsjournaal, een brief van de uroloog en twee brieven van de maag-darm-leverarts) heeft hij vervolgens kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alleen dossieronderzoek verricht. Hij heeft eiser niet gesproken of onderzocht, maar heeft wel kennisgenomen van eisers bezwaren en van wat eiser op de hoorzitting in bezwaar naar voren heeft gebracht. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de beroepsgronden aanvullend gerapporteerd.
5.2
De rechtbank overweegt dat het niet is vereist dat een spreekuurcontact fysiek plaatsvindt. Het gaat erom dat er feitelijk contact is tussen een verzekeringsarts en de betrokkene en dat kan ook, zoals in geval van eiser is gebeurd, telefonisch. [1] Het is vervolgens aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of, en zo ja in hoeverre, lichamelijk onderzoek van toegevoegde waarde is. De rechtbank ziet niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar in geval van eiser aanleiding toe had moeten zien. Het dossier bevatte immers al diverse medische stukken van eisers behandelaars over eisers lichamelijke (en geestelijke) gesteldheid. Eiser heeft ook niet concreet gemaakt welke beperkingen de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierdoor zou hebben gemist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De medische beoordeling voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit mocht baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. In de FML zijn onvoldoende beperkingen aangenomen voor eisers darmklachten, aambeien, plasproblemen, oogklachten, algehele pijnklachten en depressieve klachten. Ter onderbouwing heeft eiser aanvullende medische informatie ingediend van zijn oogarts, neuroloog, uroloog en huisarts. Ook heeft eiser een medicatielijst en algemene informatie van het RIVM over de darmparasiet ‘dientamoeba fragilis’ meegestuurd. Tot slot heeft eiser gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY7656, waarin sprake was van iemand bij wie deze darmparasiet was geconstateerd.
7.1
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de medische beoordeling onjuist te achten. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna uit.
7.2
Allereerst volgt de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beoordeling van de darmproblematiek van eiser. In lijn met de medische informatie van eisers huisarts en van de maag-darm-leverarts voorafgaand aan de beoordelingsdatum van 16 september 2020, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgegaan van Prikkelbare Darm Syndroom (PDS) bij eiser. Dit is een darmstoornis passend bij ‘somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten’ (SOLK), ofwel buikpijn en darmklachten zonder onderliggend medisch letsel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet hierin dan ook geen aanleiding voor het aannemen van een beperking in werk. De rechtbank kan dat volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de darmklachten die eiser van zijn PDS had, rond de datum in geding mee lijken te vallen. De rechtbank ziet dat eiser bij het onderzoek door de maag-darm-leverarts op 15 juni 2020 nog heeft gezegd dat het wel goed gaat en dat hij geen last meer heeft van diarreeklachten. Uit het huisartsenjournaal blijkt verder dat eiser in ieder geval tot en met oktober 2020 geen darmklachten meer had. Pas vanaf november 2020 kampt eiser weer met darmklachten en op 21 januari 2021 wordt inderdaad de darmparasiet ‘dientamoeba fragilis’ aangetroffen waarvoor eiser een antibioticakuur ondergaat. Deze gegevens hebben echter geen betrekking op de beoordelingsdatum van 16 september 2020. De rechtbank ziet daarin dus ook geen aanleiding om aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Dat betekent dat eisers verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 31 augustus 2006 ook niet opgaat.
7.3
De rechtbank ziet verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet nodig heeft geacht om een beperking voor eiser aan te nemen vanwege de aambeien. Eiser moet in staat zijn om ongeveer twee uren achtereen te zitten zoals de normaalwaarde in de FML voorschrijft. Ook hierin volgt de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De normaalwaarden in de FML vertegenwoordigen een functioneringsniveau waar gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal toe in staat zijn. Dit is dus al een vrij laag niveau. Bovendien betekent dit niet dat eiser in staat wordt geacht om twee uren aaneengesloten in dezelfde houding te zitten. In het Claim Beoordeling en Borgingssysteem (het CBBS), het systeem dat de verzekeringsarts gebruikt bij het vaststellen van beperkingen in een FML, staat dat kort verzitten, vertreden of even opstaan om iets te pakken het ‘zitten’ niet onderbreekt. Dat eiser desondanks verdergaand beperkt zou zijn in zitten heeft hij niet concreet gemaakt of onderbouwd met medische gegevens.
7.4
Ten aanzien van de plasproblemen van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gewezen op het ontbreken van een medische oorzaak. Bij een MRI en een CTscan zijn geen afwijkingen geconstateerd. Wel heeft de uroloog op 9 september 2019 een licht verhoogde PSA-waarde vastgesteld bij eiser, waarvoor eiser zes maanden later op controle moest terugkomen. De uroloog heeft eiser echter doorverwezen naar de bekkenbodemfysiotherapeut om zijn klachten onder controle te krijgen. Gelet hierop gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit van leeftijd gerelateerde plasproblemen en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten om daaraan te twijfelen. Eiser heeft er nog op gewezen dat dat hij ’s nachts niet goed slaapt, omdat hij steeds naar het toilet moet waardoor hij overdag heel moe is. Hiervoor kan echter geen urenbeperking worden aangenomen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat aan de plasproblemen van eiser geen aandoening ten grondslag ligt waarvan bekend is dat die met energieverlies gepaard gaat (zoals een hart- of longaandoening of een zeer ernstige depressie). De rechtbank stelt vast dat die motivering in lijn is met de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Bovendien komt in het dagverhaal van eiser dat is opgenomen in het rapport van de eerste verzekeringsarts, geen verhoogde rustbehoefte naar voren.
7.5
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder op grond van de medische informatie van eisers oogarts vastgesteld dat eiser een standsafwijking in zijn rechteroog (strabisme) heeft waardoor hij scheel kijkt en dubbel ziet. De oogarts heeft eiser echter doorverwezen naar de orthopeed voor een prismabril. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook geen reden voor het aannemen van een beperking voor ‘zien’, nu eisers zichtproblemen met een prismabril kunnen worden opgelost. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin volgen. Het CBBS schrijft voor dat als een tekortkoming in het gezichtsvermogen opgeheven kan worden met gebruikelijke hulpmiddelen (bril of contactlenzen) er geen beperking voor ‘zien’ wordt aangenomen. Dit geldt ook voor andere functionele mogelijkheden waarbij goed zicht van belang is, zoals beroepsmatig autorijden.
7.6
Eiser heeft tot slot al jaren last van pijnklachten in zijn rug, nek, schouders, armen en hoofd. De orthopeed van eiser heeft in het verleden een lichte discopathie van eisers nekwervels C5-C6 met artrose vastgesteld. Voor het overige zijn eisers pijnklachten te relateren aan spanning en stress. Eiser is veel te veel bezig met zijn pijn, wat de klachten juist erger maakt. Hij gebruikt hiervoor een antidepressivum, maar ook cognitieve gedragstherapie, gesprekken met de praktijkbegeleider en ontspanningsoefeningen moeten de fixatie van eiser op zijn pijn en daarmee ook de ernst van zijn pijnklachten terugbrengen. Vanwege de licht degeneratieve afwijking in eisers nekwervels heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser in de FML (licht) beperkt geacht in een aantal dynamische handelingen en statische houdingen. Voor verdergaande lichamelijke beperkingen ziet hij geen aanleiding, omdat ook hier de ernst van eisers klachten niet is toe te schrijven aan onderliggend medisch letsel. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser vanwege zijn stress- en spanningsklachten aangewezen op werk zonder (bovennormale) deadlines en productiepieken in de FML. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin volgen. De beoordeling is namelijk in lijn met de medische informatie van eisers behandelaars. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende (zie overweging 3). Beperkingen moet ook blijken uit medische informatie van een arts of medisch behandelaar en dat is bij eiser maar tot op zekere hoogte het geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Deskundige
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een deskundige maag-lever-darmarts te benoemen die onafhankelijk onderzoek kan doen naar zijn darmklachten. De rechtbank ziet daar echter geen reden toe. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek aan de voorwaarden voldoet. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn betoog, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Ook twijfelt de rechtbank niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. Het verzoek van eiser wordt daarom afgewezen.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
9. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen beroepsgronden naar voren gebracht. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de functies die de arbeidsdeskundige op grond van deze FML geselecteerd heeft, niet zou kunnen doen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport per functie toereikend heeft gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
10. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser met de middelste functie 80,53% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarde voor een Ziektewetuitkering. Het Uwv heeft de eisers uitkering in het bestreden besluit dan ook terecht beëindigd per 16 september 2020.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.