ECLI:NL:RBMNE:2021:5648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
20 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/4049
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loondispensatie wegens onvoldoende vastgestelde arbeidsprestatie van werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor loondispensatie. Eiseres, een tapasrestaurant, had werkneemster, die een Wajong-uitkering ontving, per 30 september 2019 gekoppeld voor een proefplaatsing van 24 uur per week. Eiseres vroeg op 19 november 2019 loondispensatie aan, maar deze werd afgewezen omdat de arbeidsdeskundige concludeerde dat werkneemster een loonwaarde van 100% had. Eiseres maakte hiertegen geen bezwaar, waardoor dit besluit in rechte vaststond.

Op 21 februari 2020 diende eiseres opnieuw een aanvraag in, maar door de coronamaatregelen kon de arbeidsprestatie van werkneemster niet worden beoordeeld. Werkneemster nam op 27 mei 2020 ontslag, waardoor de aanvraag opnieuw werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde beroep in, dat op 12 mei 2021 werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing in stand bleef, omdat de arbeidsprestatie van werkneemster niet kon worden vastgesteld en het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om loondispensatie terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Inleiding

1.1
Eiseres exploiteert een tapasrestaurant. Met toestemming van verweerder is [werkneemster] (hierna: werkneemster) per 30 september 2019 aan eiseres gekoppeld voor een proefplaatsing van 24 uur per week voor de duur van twee maanden. Omdat werkneemster een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) heeft, ontvangt zij tijdens de proefplaatsing geen loon voor haar werk.
1.2
Eiseres is bereid om werkneemster officieel in dienst te nemen. Op 19 november 2019 heeft zij verweerder gevraagd om loondispensatie voor werkneemster. Dit zou betekenen dat eiseres met toestemming van verweerder minder dan het wettelijk minimumloon aan werkneemster mag betalen en verweerder het loon van werkneemster aanvult tot het minimumloon. Om voor loondispensatie in aanmerking te komen moet vast komen staan dat werkneemster door ziekte of handicap tenminste zes maanden lang, minimaal 25% minder presteert dan iemand zonder ziekte of handicap kan in dezelfde functie.
1.3
Per 1 december 2019 is werkneemster officieel in dienst getreden bij eiseres op basis van een arbeidscontract voor zeven maanden. Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft onderzoek gedaan naar de arbeidsprestatie van werkneemster op de werkvloer, en heeft geconcludeerd dat werkneemster een loonwaarde van 100% heeft. Volgens de arbeidsdeskundige is dus geen sprake van een verminderde arbeidsprestatie. In het besluit van 7 januari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres daarom afgewezen. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit van 7 januari 2020 inmiddels in rechte vaststaat.
1.4
Op 21 februari 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om loondispensatie voor werkneemster ingediend. Een arbeidsdeskundige van verweerder zou op 16 maart 2020 onderzoek doen naar de arbeidsprestatie van werkneemster op de werkvloer. Vanwege de sluiting van de horeca in Nederland vanaf 15 maart 2020 als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus heeft dit onderzoek niet kunnen plaatsvinden. Ook eiseres moest immers haar deuren sluiten. Tijdens de sluiting, op 27 mei 2020, heeft werkneemster ontslag genomen. Omdat de arbeidsprestatie van werkneemster hierdoor helemaal niet meer kan worden beoordeeld, heeft verweerder de aanvraag van eiseres bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) afgewezen.
1.5
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld. Het beroep is op 12 mei 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] . Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.6
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak geschorst en verweerder gevraagd om een nadere reactie op het proces-verbaal van de zitting. Verweerder heeft op 5 juli 2021 gereageerd. De rechtbank heeft eiseres vervolgens bij brief van 7 juli 2021 in de gelegenheid gesteld om te reageren, maar eiseres heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak vervolgens op 28 september 2021 gesloten.

Overwegingen

2. Eiseres voert aan dat werkneemster wel degelijk verminderd presteerde, zodat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen. Dat eerder is vastgesteld dat werkneemster een loonwaarde van 100% had, was enkel te wijten aan het feit dat werkneemster toen alleen nog op rustige momenten werkte. In de horeca is echter sprake van piekmomenten (voornamelijk in de avonden) en die kon werkneemster, zo bleek later, niet aan. Om die reden heeft eiseres opnieuw om loondispensatie verzocht. Dat de arbeidsprestatie van werkneemster vervolgens niet opnieuw kon worden vastgesteld, omdat eiseres haar deuren moest sluiten, is een overmachtssituatie. Ook uit de ontslagbrief van werkneemster blijkt volgens eiseres dat zij het werk niet aankon. Werkneemster schrijft zelf dat zij veel spanningen ervaarde en dat de werkdruk haar te groot was. Tot slot heeft [B] , de jobcoach van werkneemster, eiseres van het begin af aan voorgehouden dat zij loondispensatie zou krijgen voor werkneemster. Eiseres heeft hier dan ook altijd op gerekend.
3.1
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Allereerst kan de rechtbank in deze zaak alleen beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht heeft op loondispensatie voor werkneemster over de periode van 21 februari 2020, de datum van de aanvraag, tot en met 27 mei 2020, de datum van het ontslag. Voor zover eiseres heeft gewezen op de beoordeling die aan de eerdere afwijzing ten grondslag is gelegd, wijst de rechtbank erop dat het besluit van 7 januari 2020, zoals gezegd, in rechte vaststaat. Dat betekent dat de rechtbank bij haar oordeel moet uitgaan van de juistheid van dat besluit, waarin is vastgesteld dat werkneemster een loonwaarde van 100% heeft. Of dat terecht is geweest of niet, kan in deze zaak niet meer aan de orde komen.
3.2
Vaststaat dat de arbeidsdeskundige van verweerder de arbeidsprestatie van werkneemster niet heeft kunnen beoordelen. In de omschrijving die eiseres zelf heeft gegeven van de arbeidsprestatie van werkneemster, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiseres desalniettemin recht had op loondispensatie. Volgens eiseres kon werkneemster de werkdruk ’s avonds, op de drukste momenten, niet aan. Werkneemster schrijft in haar ontslagbrief echter dat die druk in haar geval te wijten is aan de werktijden. Als werkneemster ’s avonds moest werken was van tevoren niet bekend wanneer zij klaar zou zijn, terwijl zij om een bepaalde tijd de laatste bus wilde halen. Werkneemster wil ’s avonds niet meer werken, omdat zij haar man daardoor weinig meer zag. Om die reden zijn de avonduren mentaal te zwaar voor haar, zo volgt uit de ontslagbrief. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt de ontslagbrief van werkneemster het betoog van eiseres dan ook niet.
3.3
Het betoog van eiseres dat de jobcoach haar van het begin af aan heeft voorgehouden dat zij loondispensatie voor werkneemster zou krijgen, vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als:
 de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen;
 de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte;
 er geen andere zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, in de weg staan aan het honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [1]
3.4
De rechtbank stelt vast dat de toezegging van de jobcoach niet schriftelijk is vastgelegd en dat eiseres de toezegging ook anderszins niet heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is daarom niet gebleken van een uitlating waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij loondispensatie zou krijgen voor werkneemster. Daarnaast is het ook maar de vraag of eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat de jobcoach van eiseres de opvatting van verweerder (het orgaan dat bevoegd is om loondispensatie toe te kennen) vertolkte. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel omdat jobcoach haar “van het begin af aan” zou hebben toegezegd dat zij loondispensatie zou krijgen, maar uit de eerdere afwijzing van verweerder in het besluit van 7 januari 2020 had eiseres al kunnen afleiden dat die toezegging niet strookt met de opvatting van verweerder. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.

Conclusie

4. Gelet op het voorgaande heeft verweerde de afwijzing van de aanvraag van eiseres om loondispensatie, naar het oordeel van de rechtbank terecht in stand gelaten in het bestreden besluit.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1911.