ECLI:NL:RBMNE:2021:598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
UTR 19/5078
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres. Eiseres had zich per 22 mei 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 21 augustus 2018 een ZW-uitkering. Op 5 juni 2019 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering per 6 juli 2019 zou worden beëindigd. Na bezwaar heeft het UWV het primaire besluit herroepen, maar de uitkering alsnog beëindigd per 25 november 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 januari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunten toegelicht. Eiseres betoogde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat de verzekeringsartsen geen informatie hadden opgevraagd bij haar behandelaars. De rechtbank overwoog dat de verzekeringsartsen de beschikbare informatie van de behandelend sector in hun beoordeling hadden betrokken en dat er geen dwingende aanleiding was om meer informatie op te vragen. Eiseres had ook geen aanvullende medische informatie overgelegd.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze tot hun oordeel waren gekomen en dat de geduide functies, waar eiseres in staat werd geacht om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen, geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 6 juli 2019 wordt beëindigd.
Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen, maar de ZW-uitkering van eiseres alsnog beëindigd per 25 november 2019.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021 met behulp van Skype. Eiseres heeft aan de Skype-zitting deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook de begeleider van eiseres [begeleider] , werkzaam bij Panta Rhei Zorg B.V.) heeft deelgenomen aan de Skype-zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres heeft zich per 22 mei 2018 vanuit de WW ziekgemeld bij verweerder in verband met hart-, oog- en spanningsklachten. Bij besluit van 17 september 2018 heeft verweerder aan eiseres een ZW-uitkering toegekend per 21 augustus 2018.
2. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is de (medische) situatie van eiseres opnieuw beoordeeld. Deze beoordeling heeft geleid tot de besluiten van verweerder die onder ‘procesverloop’ staan.
Het geschil
3. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiseres per 25 november 2019 beëindigd omdat eiseres volgens verweerder in staat is om de functies uit te oefenen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid en zij daarmee meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij eerst verdiende met haar baan als receptioniste/telefoniste. Dat eiseres ondanks haar beperkingen geschikt is om deze geduide functies uit te oefenen volgt uit medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat haar psychische klachten onvoldoende zijn betrokken bij het onderzoek. Ook acht zij zichzelf niet in staat de functies te verrichten die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid.
Beoordelingskader van de rechtbank
4. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht per 25 november 2019 heeft beëindigd en de regels die in de ZW staan goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Verder is het zo dat iemand die het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met (andere) medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts tot een onjuiste medische conclusie is gekomen. Dit betekent ook dat hoe iemand zich zelf voelt, zonder medische onderbouwing niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Beoordeling van de beroepsgronden
5.1
Eiseres betoogt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsartsen geen informatie hebben opgevraagd bij haar behandelaars.
5.2
Eiseres heeft tijdens het onderzoek bij de primaire verzekeringsarts een brief overgelegd van [GGZ-agoog] (GGZ-agoog) en [psychiater] (psychiater) van de Pi-groep van 3 december 2018. Uit deze brief blijkt onder meer dat eiseres is gediagnosticeerd met PTSS en daarvoor een behandeling zal ondergaan. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in juli/augustus 2019 met deze behandeling is begonnen. De rechtbank overweegt dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van 3 december 2018 in de medische beoordeling heeft betrokken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nieuwe informatie had moeten opvragen van de behandelaar van eiseres bij de Pi-groep, enkel omdat de behandeling van eiseres op dat moment (net) gestart was. Een verzekeringsarts mag op grond van vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. In het geval van eiseres was er reeds informatie van de behandelend sector. Er was geen dwingende aanleiding om meer informatie in te winnen. Daar komt bij dat eiseres zelf kennelijk ook geen aanleiding heeft gezien om nadere medische informatie over te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat zij ook niet heeft aangevoerd dat haar behandelaars een beredeneerd afwijkend idee hebben over haar beperkingen. Het is de rechtbank daarom niet gebleken dat de hiervoor omschreven situaties zich in de onderhavige zaak voordoen. De rechtbank merkt daarbij op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voormelde brief van Pi-groep wel aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen en de FML daarop heeft aangepast. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest slaagt daarom niet.
6.1
Eiseres betoogt voorts dat de medische beoordeling inhoudelijk onjuist is. De verzekeringsartsen hebben volgens eiseres ten onrechte geen beperking opgenomen op het item ‘staan’. Ook had volgens eiseres een verdergaande urenbeperking moeten worden aangenomen.
6.2
Hoewel de rechtbank aanneemt dat eiseres klachten heeft, is dat op zichzelf niet genoeg voor het aannemen van beperkingen. Voor het aannemen van beperkingen moeten de klachten medisch objectiveerbaar zijn. Eiseres heeft echter niet met (medische) stukken onderbouwd dat zij beperkingen heeft op het item ‘staan’. Dit geldt ook voor de urenbeperking. De beroepsgrond dat de medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, slaagt daarom niet.
7.1
Eiseres betoogt vervolgens dat de geduide functies administratief medewerker / medewerker post (SBC-code 315133), medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010), en medewerker plantenkwekerij (SBC-code 242030) ongeschikt zijn. Volgens eiseres is bij al deze functies sprake van productiepieken en veel prikkels. Ook vereisen deze functies volgens eiseres langdurige concentratie. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat zij niet kan controleren wat de arbeidskundig analist over de functies heeft opgeschreven en daar dus niet zonder meer van uit kan worden gegaan.
7.2.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Uit diezelfde rechtspraak volgt dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens.
7.2.2
De rechtbank overweegt dat eiseres met de enkele stelling dat zij niet kan controleren of de beschrijving van de arbeidskundige analist correct is, de CBBS-gegevens onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Verweerder heeft dan ook van deze gegevens uit mogen gaan.
7.3
Met betrekking tot de functie administratief medewerker/medewerker post (SBC-code 315133) heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht dat in een gedeelte van een wat grotere ruimte gewerkt wordt, maar dat sprake is van rustige werkplek omdat de werkplekken afgebakend zijn, het aantal werknemers in de ruimte beperkt is en er geen zware machines staan te ‘stampen’. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dit punt besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd dat in deze functie geen langdurige en intensieve aandacht en concentratie is vereist omdat het niet gaat om complexe werkzaamheden. Dat – zoals eiseres stelt – in deze functie productiepieken voorkomen, blijkt niet uit de rapportages van de arbeidsdeskundige of de beschrijving van de arbeidskundige analist. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat deze functie in strijd is met de FML.
7.4
Ook de functies medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) en medewerker plantenkwekerij (SBC-code 242030 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank geschikt mogen achten. Uit de arbeidskundige rapportages blijkt dat gewerkt wordt in een grote ruimte en de interactie met collega’s gering is. Ook wordt niet gewerkt met productiemachines, zodat de prikkels op deze werkplek gering zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts gemotiveerd dat in deze functies sprake is van korte cyclische arbeid waarbij niet langdurig achtereen intensieve aandacht of concentratie is vereist. Uit de arbeidsdeskundige rapportage van 15 januari 2020 blijkt voorts dat ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening is dat op deze punten de FML niet wordt overschreden. Verder blijkt uit de arbeidskundige rapportages dat de arbeidskundig analist op basis van een daadwerkelijk bedrijfsbezoek/onderzoek heeft vastgesteld dat productiepieken niet voorkomen.
7.5
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de geduide functies geschikt zijn voor eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Eiseres kan met de geduide functies meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft de ZW-uitkering daarom terecht beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.