ECLI:NL:RBMNE:2022:1162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21/4275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag overbruggingsuitkering AOW op basis van lijfrente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had een aanvraag ingediend voor een overbruggingsuitkering AOW, omdat hij door de verhoging van de AOW-leeftijd een periode van 19 maanden zonder inkomen zou komen te zitten. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat de lijfrente die eiser had aangeschaft niet voldeed aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR).

Eiser had in de periode van 1994 tot 1998 meerdere lijfrentepolissen gekocht, met de bedoeling deze te gebruiken als inkomen tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de lijfrente van Nationale Nederlanden niet kon worden gezien als een rechtgevende uitkering, omdat de ingangsdatum van de lijfrente niet samenvalt met het moment van stoppen met werken. Daarnaast werd de lijfrente van Achmea afgewezen omdat deze pas na 1 januari 2013 was ingegaan, wat niet voldeed aan de voorwaarden van de OBR.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser, waaronder het feit dat hij al sinds 2007 niet meer werkte, niet voldoende waren om de lijfrente gelijk te stellen aan een regeling die recht zou geven op een overbruggingsuitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr S. Pinar).

Procesverloop

In het besluit van 1 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW afgewezen.
In het besluit van 8 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1956. Op [geboortedatum] 2021 heeft hij de 65-jarige leeftijd bereikt. In de periode van 1994 tot 1998 heeft eiser meerdere lijfrentepolissen gekocht, die tot uitbetaling zouden komen vanaf 2012. Vanaf 2007 heeft eiser geen inkomsten uit werkzaamheden ontvangen. Wel heeft hij prepensioen ontvangen om het gemis aan inkomsten op te vangen. De lijfrente van Nationale Nederlanden is in de periode vanaf 1 mei 2012 uitbetaald. De lijfrente van Achmea is uitbetaald in de periode vanaf 1 mei 2013. De betalingen van de lijfrente zijn op 1 mei 2021 en 1 juni 2021 gestopt. Het was eisers bedoeling om een periode vanaf 2012 tot zijn 65-jarige leeftijd, de leeftijd waarop hij AOW zou gaan ontvangen, te overbruggen met de lijfrentes. Door de verhoging van de AOW-leeftijd heeft eiser te maken met een periode van 19 maanden waarin de gemiste inkomsten niet te overbruggen zijn. Om die reden heeft hij de overbruggingsuitkering aangevraagd.
2. De wettelijke basis voor een uitkering die kan worden verleend als overbrugging van een periode van (ernstige) inkomstenterugval die is ontstaan door verhoging van de AOW leeftijd is de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). In artikel 5 van de OBR staan de voorwaarden opgesomd waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een overbruggingsuitkering.
3. In zijn uitspraak van 10 juli 2017 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat ook particuliere regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met een uitkering of pensioen die is genoemd in artikel 5 van de OBR recht geven op een overbruggingsuitkering. In deze uitspraak hecht de CRvB waarde aan de omstandigheid dat de lijfrente klaarblijkelijk is aangewend ter overbrugging van de periode tussen de beëindiging van beroepsarbeid en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en de looptijd hier ook op heeft afgestemd.
4. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag voor wat betreft de lijfrente van Nationale Nederlanden gebaseerd op de omstandigheid dat het moment van stoppen met werken niet samenvalt met de ingangsdatum van de lijfrente. Eiser is immers in 2007 gestopt met zijn werkzaamheden, terwijl de lijfrente is gestart in 2012. Daarmee voldoet deze lijfrente niet aan de voorwaarden zoals verweerder die uit de uitspraak van de CRvB heeft afgeleid. Om die reden kan volgens verweerder de lijfrente niet gezien worden als naar aard en naar strekking overeenkomend met een pensioen of uitkering genoemd in artikel 5 van de OBR. Voor wat betreft de lijfrente van Achmea heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat die lijfrente is ingegaan ná 1 januari 2013 en het al om die reden geen rechtgevende uitkering kan zijn op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van de OBR.
5. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hij wel heeft beoogd de lijfrentes te gebruiken als overbrugging tussen het stoppen met zijn werkzaamheden en zijn AOW-gerechtigde leeftijd. Door omstandigheden is hij echter al in 2007 gestopt met werken, maar dat betekent niet dat hij door de verhoging van de AOW-leeftijd niet financieel in de problemen komt. Zijn lijfrente moet dan ook wel worden gezien als inkomen tot aan zijn 65e verjaardag, en om die reden moet het worden gelijkgesteld aan VUT dat recht zou geven op een overbruggingsuitkering. Eiser wijst daarbij op de al eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 10 juli 2017. Eiser wilde met de lijfrente vermindering van inkomen opvangen van de afloopdatum in 2012 tot de ingang van de AOW-uitkering. Eiser zou in 2012 56 jaar oud zijn en gelet daarop is sprake van een met de VUT vergelijkbare regeling en niet een oudedagsreserve, zoals verweerder stelt.
6. Voor wat betreft de lijfrente van Achmea stelt de rechtbank vast dat deze lijfrente is ingegaan op 1 mei 2013. Hiermee wordt niet voldaan aan artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de OBR. Reeds om die reden kan de lijfrente van Achmea geen rechtgevende uitkering zijn. De achtergrond daarvan is dat eiser op het moment van afsluiten op de hoogte kon zijn dat zijn AOW-leeftijd op een later moment lag dan de maand volgend op zijn 65e verjaardag. Onder die omstandigheden lag het op zijn weg om de door hem getroffen regeling te laten aansluiten op zijn AOW-leeftijd.
7. Voor wat betreft de lijfrente van Nationale Nederlanden overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat deze lijfrente niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 van de OBR. Over de vraag of de lijfrente van Nationale Nederlanden gelijkgesteld moet worden aan een regeling als bedoeld in artikel 5 van de OBR overweegt de rechtbank het volgende. De regelingen, zoals een VUT of prepensioen, die rechtgevende uitkeringen zijn, hebben als overeenkomst dat zij onlosmakelijk verbonden zijn met werkzaamheden die vlak daarvoor werden uitgevoerd. Dat het bij gelijkstelling aan een regeling als bedoeld in artikel 5 van de OBR moet gaan om een regeling die een overbrugging vormt tussen het moment van stoppen met werken en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, volgt ook uit de uitspraak van de CRvB. Van zo’n situatie is in het geval van eiser geen sprake. Dat hij ooit de bedoeling had met de lijfrente eerder te kunnen stoppen met werken, maakt dat niet anders. Feitelijk werkte eiser al sinds 2007 niet meer. Vanaf 2012 ontving hij lijfrentes. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit die omstandigheden niet objectief worden afgeleid dat eiser de lijfrente klaarblijkelijk heeft willen aanwenden ter overbrugging van de periode tussen de beëindiging van zijn beroepsarbeid en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en de looptijd hierop heeft afgestemd. Dat hij nu inteert op eigen vermogen is op zichzelf geen reden om de aanvraag voor de overbruggingsregeling toe te kennen omdat dit niet relevant is bij de vraag of recht bestaat op een overbruggingsuitkering.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2022 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.