21. Uit de door verzoekers 1 overgelegde stukken blijkt niet dat het college op enig moment heeft toegezegd dat de omgevingsvergunning niet ingetrokken zal worden. Op de zitting is ook door verzoekers 1 bevestigd dat door een ambtenaar van het college tijdens de bezwaarfase is medegedeeld dat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is omdat er bezwaren zijn ingediend. Uit deze mededeling blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter juist dat het college geen toezegging heeft gedaan dat de omgevingsvergunning in stand zal blijven. Dat het college vijf maanden lang de omgevingsvergunning niet heeft ingetrokken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen toezegging dat de omgevingsvergunning op geen enkel moment ingetrokken zal worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
22. Verzoekers 1 voeren aan dat het alsnog weigeren van de omgevingsvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijzen naar twee andere kinderdagverblijven die recentelijk een omgevingsvergunning hebben gekregen en ook op een bedrijventerrein gevestigd zijn. Bij beide kinderdagverblijven is er ook sprake van veel verkeersbewegingen en veel vrachtverkeer. Verzoekers 1 stellen zich op het standpunt dat het college in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door aan beide kinderdagverblijven wel een omgevingsvergunning te verlenen terwijl bij verzoekers 1 de omgevingsvergunning wordt geweigerd.
23. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel er sprake moet zijn van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. In deze situatie zou dat betekenen dat er bij een ander gelijk kinderdagverblijf wel een omgevingsvergunning is verleend terwijl de omgevingsvergunning voor het kinderdagverblijf van verzoekers 1 is geweigerd. De twee kinderdagverblijven waar verzoekers 1 naar verwijzen zijn kinderdagverblijf Kind en Co en kinderdagverblijf Otje. De voorzieningenrechter vindt dat beide kinderdagverblijven, in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet vergelijkbaar zijn met het kinderdagverblijf van verzoekers 1.
24. Bij beide kinderdagverblijven geldt hetzelfde bestemmingsplan als bij verzoekers 1. Kinderdagverblijf Kind en Co is net als kinderdagverblijf Liefjes gevestigd op een bedrijventerrein maar heeft de specifieke aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderopvang’. Kinderdagverblijf Liefjes heeft deze aanduiding niet. Kinderdagverblijf Otje is ook gevestigd op een bedrijventerrein maar heeft een andere bestemming en een andere aanduiding dan kinderdagverblijf Liefjes. In de directe omgeving van Otje zijn daarnaast bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan terwijl in de directe omgeving van kinderdagverblijf Liefjes bedrijven zijn toegestaan tot en met categorie 3.2 en 4.1. Dat de verkeerssituatie bij alle drie de kinderdagverblijven hetzelfde zou zijn, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat daarmee de kinderdagverblijven voor het overige ook gelijk zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending hoor en wederhoor
25. Verzoekers 1 voeren aan dat ze het stedenbouwkundig advies van 11 december 2020 pas na het bestreden besluit hebben ontvangen. Hierdoor heeft het college zijn informatieverplichting geschonden en zijn verzoekers 1 onevenredig geschaad in hun belangen, aldus verzoekers 1.
26. De voorzieningenrechter stelt met verzoekers 1 vast dat het stedenbouwkundig advies van 11 december 2020 na het bestreden besluit aan verzoekers 1 is toegestuurd. Door het college is ook erkend dat dit eerder had gemoeten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers 1, ondanks de te late toezending, voldoende ruimte gehad om hun bezwaren naar voren te brengen en aan te voeren dat de vestiging van het kinderdagverblijf niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
27. Het beroep is ongegrond. Het college heeft de vestiging van het kinderdagverblijf in redelijkheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening mogen achten. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden waardoor het college de omgevingsvergunning niet mocht weigeren.
28. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Overwegingen van de voorzieningenrechter over de last onder dwangsom (UTR 22/558, 22/560)
De last onder dwangsom
30. Nadat de omgevingsvergunning is geweigerd heeft het college aan verzoekers 2 een last onder dwangsom opgelegd omdat de uitoefening van een kinderdagverblijf aan de Nijverheidslaan 5 zonder een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft in de last onder dwangsom gelast dat de overtreding binnen zes weken na verzending van de last onder dwangsom beëindigd wordt. Is de overtreding niet binnen de gestelde termijn beëindigd, dan verbeuren verzoekers 2 een dwangsom van € 10.000,- ineens.
31. Voorafgaand aan de zitting bij de voorzieningenrechter heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het beoordelingskader
32. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoekers 2 om het bestreden besluit te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en derde-partijen om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
33. Tussen partijen is niet in geschil dat de vestiging van het kinderdagverblijf in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak met zaaknummer 21/4368 en 22/472 geoordeeld dat het college de vestiging van het kinderdagverblijf op het bedrijventerrein Nijverheidslaan in redelijkheid in strijd heeft mogen achten met een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen schending is van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat betekent dat het college terecht heeft geweigerd om de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
34. Verzoekers 2 hebben daarmee geen omgevingsvergunning voor de vestiging van het kinderdagverblijf. Dat levert een overtreding op omdat deze omgevingsvergunning wel vereist is. Door alsnog een kinderdagverblijf in bedrijf te hebben, handelen verzoekers in strijd met het bestemmingsplan en daarmee in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
35. Het is vaste rechtspraak dat, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken.Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, mag van het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden in een bepaalde situatie zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden moet worden afgezien.