ECLI:NL:RBMNE:2022:1360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR_21_3261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan agrarisch bedrijf wegens overtredingen van bestemmingsplan en omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een agrarisch bedrijf, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. De rechtbank heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van een last onder dwangsom die aan de eiser was opgelegd vanwege verschillende overtredingen op zijn perceel. De last onder dwangsom was opgelegd na een handhavingsverzoek van omwonenden en betrof de opslag van niet-agrarische zaken en oppervlakteverhardingen zonder de benodigde omgevingsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom in sommige opzichten te ruim was geformuleerd en heeft deze gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de oppervlakteverhardingen in gebied A geen overtreding vormden, omdat hiervoor geen omgevingsvergunning vereist was en het gebruik agrarisch was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de last met betrekking tot de scheidingswanden niet in stand kon blijven, omdat hiervoor geen vergunning nodig was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de last onder dwangsom betreft, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3261

van de enkelvoudige kamer van 11 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: S.T. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom aan eiser opgelegd vanwege verschillende overtredingen op het terrein rond zijn agrarisch bedrijf.
Bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De last onder dwangsom luidt na heroverweging dat eiser de volgende overtredingen voor 19 augustus 2021 moet beëindigen en beëindigd moet houden:
Verwijderen en verwijderd houden van:
Dwangsom
a. alle ten dienste van het loon- en verhuurbedrijf opgeslagen en gestalde zaken (zoals oude tegels, de schaftkeet, gebroken puin, zand, de (puin)containers en snoeiafval) uit zowel gebied A als B en nadien uit dit gebied en van andere percelen waarbij eiser rechthebbende of anderszins betrokkene is
€ 5.000,- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,-
b. alle ten dienste van het agrarisch bedrijf opgeslagen en gestalde zaken (zoals landbouwwerktuigen, houten palen en stoepbanden) uit gebied B
€ 5.000,- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,-
c. de oppervlakteverhardingen uit gebied A en B
€ 10.000,- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 20.000,-
d. de scheidingswanden uit gebied A en B
€ 5.000,- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,-
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is ook
[A] op de zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel) een agrarisch bedrijf waar jongvee wordt opgefokt. Verder heeft eiser op het perceel een loon- en verhuurbedrijf opgebouwd dat is gericht op dienstverlening aan de agrarische sector.
1.2.
Het perceel heeft een L-vorm en ligt van de weg gezien gedeeltelijk achter het perceel [adres] . De bedrijfslocatie heeft een rechthoekig bouwvlak van ongeveer 0,37 hectare waarop de bebouwing staat: de boerderijwoning en twee schuren. Het bouwvlak stopt direct achter de achterste schuur. Direct naast het bouwvlak liggen de buurpercelen [adres] en [adres] .
1.3.
Voor de opslag van gras, maïs en machines is er al vele jaren verharding naast en achter het bouwblok. Daar werd met machines gereden en er kon gestald worden. De oorspronkelijke verharding is uitgebreid, omdat er meer opslagruimte nodig was om duurzamer te kunnen werken.
1.4.
Gebied A is het deel van het perceel dat direct achter het perceel [adres] ligt. Dit gebied ligt in het plangebied van het bestemmingsplan [plaats] 2009 en heeft de bestemming ‘agrarisch’. Gebied B is het deel van het perceel dat aansluitend achter het bouwvlak ligt. Dit gedeelte ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied [plaats] 2012 en heeft de bestemming ‘agrarisch met waarden – 2’.
1.5.
Op 5 januari 2015 hebben de bewoners van [adres] verweerder om handhaving verzocht vanwege de opslag van verschillende zaken in gebied A. Eiser heeft na overleg met zijn buren de opslag achter [adres] verwijderd met uitzondering van de kuil- en maïsopslag die daar al jaren plaatsvond. Zijn buren gingen hiermee akkoord.
1.6.
Op 26 mei 2015 heeft verweerder een voornemen om een last onder dwangsom op te leggen gestuurd. Daarin werd meegedeeld dat eiser een last onder dwangsom kon voorkomen door binnen acht weken de opslag van puin, balen hooi en zand op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
1.7.
Op 26 maart 2019 heeft verweerder een controle uitgevoerd op het perceel, waarbij verweerder opslag van niet agrarische afvalstromen heeft waargenomen.
1.8.
Op 9 september 2019 heeft verweerder weer een voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom gestuurd, omdat de toezichthouder opslag van containers, een portacabin, aanhangwagens, tractoren, betongranulaat, groenafval, stenen, puin, zand en grond op agrarische gronden heeft geconstateerd. Verder is er verharding aangebracht en zijn er diverse scheidingswanden gebouwd.
1.9.
Op 30 oktober 2019 heeft verweerder weer een controle op het perceel uitgevoerd. Dan wordt geconstateerd dat er op het perceel wordt gebouwd, werken worden uitgevoerd en gronden worden gebruikt zonder de benodigde omgevingsvergunning.
1.10.
Op 13 november 2019 heeft eiser een zienswijze ingediend waarin hij heeft verzocht het voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom niet door te zetten of de termijn voor herstel zo te kiezen dat er geen schade zal plaatsvinden.
1.11.
Op 27 november 2019 heeft eiser overleg gevoerd met verweerder over de mogelijkheden op het perceel. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 2 januari 2020 een plan van aanpak bij verweerder ingediend en de wens kenbaar gemaakt om hierover in overleg te treden.
1.12.
Op 31 maart 2020 heeft de bewoner van [adres] een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend. Hij wil dat de opslag van puin, zand, takken en ander afval wordt verwijderd en dat de grond weer wordt ingericht als weiland.
1.13.
Op 26 mei 2020 heeft verweerder op de zienswijze van eiser van 27 november 2019 gereageerd. Hierin heeft verweerder aangegeven dat de buitenopslag buiten het bouwvlak niet legaliseerbaar is. De buitenopslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf moet binnen het bouwvlak plaatsvinden.
1.14.
Op 30 juni 2020 heeft verweerder een hercontrole uitgevoerd. De toezichthouder heeft hierbij scheidingswanden en oppervlakteverhardingen waargenomen. Verder heeft de toezichthouder gezien dat op het terrein achter de loodsen diverse zaken worden opgeslagen.
1.15.
Op 2 juli 2020 heeft eiser naar aanleiding van de reactie van verweerder op de zienswijze een vervolg plan van aanpak naar verweerder gestuurd. Eiser heeft hierin aangegeven een plan aan verweerder voor te leggen om de agrarische activiteiten op het perceel af te bouwen en een principe verzoek op te stellen voor medewerking om de bestemming op het perceel te wijzigen naar bedrijfsactiviteiten.
1.16.
Op 20 juli 2020 heeft eiser per e-mailbericht aan verweerder laten weten dat hij met de bewoners van [adres] bezig is om tot een oplossing te komen. Op 21 juli 2020 heeft de bewoner van [adres] het handhavingsverzoek van 31 maart 2020 ingetrokken.
1.17.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.18.
Op 9 september 2020 heeft eiser een principe verzoek voor medewerking aan omschakeling van een melkrundveehouderij naar een agrarisch nevenbedrijf en hoveniersbedrijf op het perceel bij verweerder ingediend.
1.19.
Op 17 december 2020 heeft verweerder in een besluit een positieve grondhouding aangenomen ten aanzien van het principe verzoek van 9 september 2020, onder het stellen van nadere randvoorwaarden. Verder moet verweerder een verkeerskundige onderbouwing indienen.
1.20.
Op 11 maart 2021 heeft de bezwaarschriftencommissie van verweerder geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren ten aanzien van de formulering van de last en de hoogte van de dwangsom. De commissie heeft verweerder geadviseerd het besluit op diverse punten nader te motiveren en de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.
1.21.
Op 2 juni 2021 heeft verweerder een controle op het perceel uitgevoerd, waarbij werd geconcludeerd dat er sprake is van gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
1.22.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
1.23.
De begunstigingstermijn is opgeschort tot 21 dagen na de uitspraak op het ingestelde beroep.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd omdat eiser in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, en artikel 2.3a, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft gehandeld. Eiser heeft namelijk:
  • in strijd met het bestemmingsplan zaken ten dienste van het loon- en verhuurbedrijf in gebied A en B heeft opgeslagen en gestald (overtreding a);
  • in strijd met het bestemmingsplan zaken ten dienste van het agrarisch bedrijf in gebied B heeft opgeslagen en gestald (overtreding b);
  • in strijd met het bestemmingsplan oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak in gebied A en B heeft aangelegd zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning (overtreding c);
  • scheidingswanden in gebied A en B heeft gebouwd zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning (overtreding d).
Er is volgens verweerder geen concreet zicht op legalisering en er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
Juridisch kader
3. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit a) het bouwen van een bouwwerk, b) het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald, en c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of een deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Overtredingen
Overtreding a: opslag en stallen van zaken ten dienste van het loon- en verhuurbedrijf in gebied A en B
4. Eiser heeft niet betwist dat hij zaken ten behoeve van het loon- en verhuurbedrijf in de gebieden A en B heeft opgeslagen en gestald. Dit is in strijd met het bestemmingsplan omdat een loon- en verhuurbedrijf ter plaatse niet is toegestaan. Hiermee is sprake van een overtreding.
Overtreding b: opslag en stallen van alle ten dienste van het agrarisch bedrijf zaken in gebied B
5. Artikel 4.4, onder b, van het bestemmingsplan Buitengebied [plaats] 2012 (BP 2012) bepaalt dat onder gebruik in strijd met de bestemming ‘agrarisch met waarden – 2’ in ieder geval wordt verstaan het gebruik van gronden voor bedrijfsmatige opslag, niet zijnde opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘opslag’. Het perceel van eiser kent niet een dergelijke aanduiding. Buiten het bouwvlak mogen de gronden dus niet worden gebruikt voor bedrijfsmatige opslag, ook niet voor het agrarisch bedrijf. Gebied B is het deel van het perceel dat aansluitend achter het bouwvlak ligt. Dit ligt dus niet binnen het bouwvlak. Daarmee is sprake van een overtreding.
Overtreding c: oppervlakteverhardingen in gebied A
6.1.
Het bestemmingsplan [plaats] 2009 (BP 2009) kent geen aanlegvergunningstelsel. Dit betekent dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, geen omgevingsvergunning hoeft te zijn verleend. Partijen zijn het daar over eens.
6.2.
Volgens verweerder is het gebruik van de oppervlakteverhardingen echter niet in lijn met de agrarische bestemming omdat daarvoor sprake van een weiland moet zijn. Eiser stelt dat het gebruik van de oppervlakte verhardingen in gebied A wel een agrarische bestemming heeft. Er worden namelijk voerbalen op het gebied opgeslagen en er worden tractoren neergezet. Verweerder heeft dat niet weersproken.
6.3.
De rechtbank is het met eiser eens dat de gronden overeenkomstig het bestemmingsplan worden gebruikt. Artikel 3.1 van het BP 2009 bepaalt dat de voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden bestemd zijn voor
a. a) een agrarisch bedrijf (…), inclusief bijbehorende
d) gras- en weilanden;
e) toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;
f) groenvoorzieningen;
g) bermen en waterlopen.
Onder d t/m g zijn slechts voorbeelden opgesomd van wat onder ‘agrarisch bedrijf’ kan vallen. Dit is geen limitatieve opsomming. Het bestemmingsplan schrijft niet voor dat de gronden met de bestemming ‘agrarisch’ per se weilanden moeten zijn. Het is daarom mogelijk dat een ander gebruik dan als weiland, bijvoorbeeld het opslaan van voerbalen, ook onder ‘agrarisch bedrijf’ kan vallen.
6.4.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de oppervlakteverhardingen in gebied A geen overtreding zijn, omdat voor het aanleggen van een oppervlakteverharding in dit gebied geen omgevingsvergunning vereist is én de betreffende verhardingen conform de agrarische bestemming worden gebruikt.
Overtreding c: oppervlakteverhardingen in gebied B
7.1.
Het BP 2012 kent wel een aanlegvergunningstelsel. In artikel 4.6, onder a, sub 2, van dit bestemmingsplan wordt namelijk bepaald dat het verboden is om buiten een agrarisch bouwvlak zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen aan te leggen.
7.2.
Zoals eerder overwogen ligt gebied B niet binnen het bouwvlak. Verweerder heeft geen omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van de oppervlakteverhardingen in dit gebied. Daarmee is sprake van een overtreding. Daar is geen discussie over tussen partijen.
Overtreding d: scheidingswanden in gebied A en B
8. Verweerder heeft eiser verweten dat hij de scheidingswanden in gebied A en B heeft gebouwd zonder een daartoe benodigde omgevingsvergunning. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat de scheidingswanden niet hoger zijn dan twee meter en conform de bestemming worden gebruikt voor de opslag van maïs en kuilgras. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de overtreding alleen ziet op bouwen zonder vergunning voor die activiteit. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat voor de activiteit bouwen een omgevingsvergunning nodig was. Gelet op artikel 3, zesde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig voor “een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft […] een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m”. Daar is in de situatie van eiser sprake van. Eiser had dus geen vergunning voor de activiteit bouwen nodig voor zijn scheidingswanden.
Overgangsrecht
9.1.
Eiser beroept zich op het overgangsrecht in beide bestemmingsplannen, omdat op het perceel sprake is van een jarenlange bestaande situatie en praktijk. Eiser heeft daartoe luchtfoto’s van de situatie ter plaatse in 2002, 2006, 2007 en 2008 ingebracht.
9.2.
Zowel BP 2009 als BP 2012 kent overgangsrecht voor gebruik, maar alleen als het met die bestemmingsplannen strijdige gebruik niet ook al in strijd was met de voorheen geldende bestemmingsplannen. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. Het is aan eiser om met objectieve en met concreet verifieerbare bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat het met de bestemmingsplannen strijdige gebruik op de peildatum heeft plaatsgevonden en nadien ononderbroken (niet langer dan een jaar onderbroken) is voortgezet.
9.3.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. Uit de door eiser overgelegde luchtfoto’s blijkt hooguit iets over de bebouwing ter plaatse, maar er kan niets uit worden afgeleid of het gebruik van de gronden op de peildatum overeenkomstig de vorige bestemmingsplannen was.
Tussenconclusie ten aanzien van de overtredingen
10. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake was van de volgende overtredingen:
  • a: in strijd met het bestemmingsplan opslaan en stallen van alle zaken ten dienste van het loon- en verhuurbedrijf in gebied A en B;
  • b: in strijd met het bestemmingsplan opslaan en stallen van alle zaken ten dienste van het agrarisch bedrijf in gebied B;
  • c: in strijd met het bestemmingsplan aanleggen van oppervlakteverhardingen in gebied B;
De oppervlakteverhardingen in gebied A vormen
geenovertreding. Ook het bouwen van de scheidingswanden zonder een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is
geenovertreding. In zoverre is het beroep reeds gegrond. Onder ‘eindconclusie’ zal de rechtbank ingaan op de gevolgen hiervan.
Beginselplicht tot handhaving
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisering
12. Verweerder wil geen vergunningen verlenen om de overtredingen te legaliseren. Hiermee is er volgens verweerder geen sprake van concreet zicht op legalisering.
13. Het is vaste rechtspraak dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie op het moment dat verweerder niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen. [2] Met betrekking tot de overtredingen die overeind blijven heeft verweerder terecht overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie is, omdat hij niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen. Eiser heeft nog gewezen op verschillende ontheffingsbevoegdheden in de bestemmingsplannen, maar omdat verweerder daar geen gebruik van wenst te maken, zorgt het enkele bestaan van die ontheffingsbevoegdheden niet voor concreet zicht op legalisatie.
Gelijkheidsbeginsel
14.1.
Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij voert daartoe aan dat in de dorpskern van [plaats] grotere bouwvlakken voor agrarische bestemmingen en nevenactiviteiten zijn toegestaan waarbij ook opslag buiten het bouwvlak plaatsvindt. Eiser wijst op de percelen [adres] , [adres] en [adres] .
14.2.Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet er sprake zijn van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. In het geval van eiser is een handhavingsverzoek ingediend. Als dat handhavingsverzoek vervolgens leidt tot het nemen van een handhavingsbesluit, dan levert dat op zichzelf geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op ten opzichte van gevallen waarin niet om handhaving is verzocht en geen handhavingsbesluit is genomen. In die gevallen doet zich immers niet de omstandigheid voor dat een verzoek is gedaan waarmee in de bestuurlijke afweging rekening moet worden gehouden. Dat er bij eiser handhavend is opgetreden, maar niet bij mogelijke andere overtredingen in de buurt, is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het is namelijk niet gebleken dat bij de genoemde percelen ook handhavingsverzoeken zijn ingediend ten opzichte van dezelfde overtredingen. Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is daarom geen sprake. De grond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden
15. Eiser heeft verder geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van verweerder mag worden gevergd om niet te handhaven. Verweerder was dus gehouden om handhavend op te treden tegen de overtredingen genoemd in overweging 10.
Formulering van de last
16. De rechtbank is het met eiser eens dat de last onder dwangsom ten aanzien van overtreding a te ruim is geformuleerd. Deze last is zo geformuleerd dat alle ten dienste van het loon- en verhuurbedrijf opgeslagen en gestalde zaken uit gebied A en B verwijderd moeten worden en nadien uit dit gebied maar ook van andere percelen waarbij eiser rechthebbende of anderszins betrokken is verwijderd moeten blijven. De last ziet dus ook op andere percelen dan gebied A en B en komt erop neer dat eiser nergens meer zaken ten dienste van zijn loon- en verhuurbedrijf mag opslaan of stallen. Ook niet op een perceel waar eiser volgens het bestemmingsplan een loon- en verhuurbedrijf zou mogen voeren. Dit levert een gebrek op in het bestreden besluit.
17. Eiser heeft ook met betrekking tot overtreding b aangevoerd dat deze te ruim is geformuleerd. Eiser moet alle ten dienste van het agrarisch bedrijf opgeslagen en gestalde zaken gebied B verwijderen, maar opslag en stallen voor het beheer van de gronden is wel toegestaan. De last is daarom volgens eiser ook ten aanzien van deze overtreding te ruim geformuleerd. De rechtbank is het daar niet mee eens. Artikel 35 van BP 2012 kent een algemeen gebruiksverbod. Het gebruik van gronden als opslag is in strijd met het bestemmingsplan, behalve als dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van gronden. Artikel 4.4, onder b, van BP 2012 kent als aanvulling daarop een bijzondere bepaling met betrekking tot opslag op met 'Agrarisch met waarden - 2' aangewezen gronden. Opslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf mag, maar alleen binnen het bouwvlak. Zoals hiervoor reeds overwogen is daar in dit geval geen sprake van. De last is dus niet te ruim geformuleerd.
18.1.
Met betrekking tot de grond dat het onduidelijk is wat nu wel en wat niet onder de last valt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de last onder dwangsom met betrekking tot overtreding a zo geformuleerd dat de zaken die uitsluitend gebruikt worden voor het loon- en verhuurbedrijf niet mogen worden opgeslagen en gestald in gebied A en B. Indien een zaak is gestald of opgeslagen in gebied A en ten dienste van zowel het agrarisch bedrijf als het loon- en verhuurbedrijf staat, verbeurt eiser bij de opslag of stalling daarvan geen dwangsom. In zoverre is de last onder dwangsom duidelijk.
18.2.
Verweerder merkt het plaatsen van rasterpaaltjes en een voersilo terecht niet aan als het opslaan of stallen van zaken. Het plaatsen van rasterpaaltjes als veekering moet worden beschouwd als het bouwen van een afscheiding, het plaatsen van een voedersilo als het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Dit valt daarom ook buiten de last met betrekking tot overtreding b.
Eindconclusie
19. De rechtbank concludeert dat de volgende gebreken aan het bestreden besluit kleven:
  • de last met betrekking tot de oppervlakteverhardingen in gebied A kan niet in stand blijven, omdat voor het aanleggen van een oppervlakteverharding in dit gebied geen omgevingsvergunning vereist is én de betreffende verhardingen agrarisch worden gebruikt;
  • de last met betrekking tot de scheidingswanden in gebied A en B kan niet in stand blijven, omdat hiervoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig was;
  • de last onder dwangsom ten aanzien van overtreding a is te ruim geformuleerd. De last ziet ook op mogelijk andere percelen van eiser en komt erop neer dat eiser nergens meer zaken ten dienste van zijn loon- en verhuurbedrijf mag opslaan of stallen. Ook niet op een perceel waar eiser volgens het bestemmingsplan een loon- en verhuurbedrijf zou mogen voeren.
20. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bestreden besluit te vernietigen voor zover daarbij de last onder dwangsom met betrekking tot de oppervlakteverhardingen in gebied A en een last onder dwangsom over de scheidingswanden in gebied A en B is gehandhaafd, en in de last ten aanzien van overtreding a de zinsnede ‘en van andere percelen waarbij uw cliënt rechthebbende of anderszins betrokkene is’ is opgenomen. Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (twee punten voor het indienen van het bezwaarschrift en voor het verschijnen bij de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,- en twee punten voor het indienen van het beroepschrift en voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-. Verweerder had ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure toegekend, aangezien in het bestreden besluit de last en de dwangsommen waren gewijzigd ten opzichte van het primaire besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij:
a. de last onder dwangsom met betrekking tot de oppervlakteverharding in gebied A is gehandhaafd,
b. de last onder dwangsom met betrekking tot de scheidingswanden in gebied A en B is gehandhaafd,
c. in de last ten aanzien van overtreding a de zinsnede ‘en van andere percelen waarbij uw cliënt rechthebbende of anderszins betrokkene is’ is opgenomen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:167.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:160, en 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2616.