ECLI:NL:RBMNE:2022:1634
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. van Es – de Vries
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 423.000,- per 1 januari 2020, wat door de eiser werd betwist. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Bakker, stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 283.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 7 februari 2022, waar de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door R. Janmaat en taxateur A.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met deze matrix en de toelichting ter zitting aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank volgde de uitleg van de heffingsambtenaar en verwierp de argumenten van de eiser, die niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de waarde van de woning correct was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.