ECLI:NL:RBMNE:2022:1636
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.R. van Es – de Vries
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 1.018.000,- per 1 januari 2020. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde had van € 898.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 7 februari 2022, waarbij de heffingsambtenaar zich liet bijstaan door taxateur R. Janmaat.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met deze matrix en de toelichting tijdens de zitting aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten werden door de rechtbank niet overtuigend geacht, en de rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.