ECLI:NL:RBMNE:2022:1905

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/3059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hek en het hobbymatig houden van paarden

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over een omgevingsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Buiter, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, vertegenwoordigd door mr. drs. H. van Gellekom, die op 13 januari 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk plaatsen van een hek van twee meter hoog en het hobbymatig houden van paarden op een kadastraal perceel. Eiser was van mening dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er privaatrechtelijke belemmeringen waren die aan de vergunningverlening in de weg stonden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van een beeldverbinding en heeft na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het hekwerk in overeenstemming is met het bestemmingsplan, aangezien een hek van twee meter hoog op deze locatie is toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de ruimtelijke effecten van het hobbymatig houden van paarden gering zijn, vooral omdat een agrarisch bedrijf al is toegestaan op het perceel. Eiser's argumenten over privaatrechtelijke belemmeringen en de noodzaak van het hekwerk werden door de rechtbank verworpen, omdat deze niet evident waren en niet ter beoordeling lagen in deze procedure.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3059
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M.M. Buiter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum(Het college)
(gemachtigde: mr. drs. H. van Gellekom).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente Hilversum

Inleiding

Derde-partij (hierna: vergunninghouder) is eigenaar van het kadastrale perceel H [nummer] , naast de [adres] . Vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend om een hek van twee meter hoog te plaatsen om het perceel en om het perceel te gebruiken voor het hobbymatig houden van paarden.
In het besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar is door het college ongegrond verklaard in de beslissing op bezwaar van 27 juli 2020.
Tegen de beslissing op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank gegrond verklaard in de uitspraak van 7 mei 2021 [1] omdat het college in de beslissing op bezwaar niet op het volledige bezwaarschrift van eiser heeft beslist.
In het besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het college alsnog op het volledige bezwaarschrift van eiser beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit met behulp van een beeldverbinding op 4 mei 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [A] als de gemachtigde van vergunninghouder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.Beoordeling door de rechtbank

De omgevingsvergunning is verleend voor het tijdelijk plaatsen van een hekwerk en het gebruik van de gronden voor het hobbymatig houden van paarden. De rechtbank begrijpt dat er meer speelt tussen partijen, maar in deze procedure wordt uitsluitend de verleende omgevingsvergunning beoordeeld.
Het vergunde hekwerk is twee meter hoog. Een hekwerk van twee meter hoog is op grond van artikel 3.6.1, tweede lid, van het bestemmingsplan Hilversum Buitengebied (het bestemmingsplan) toegestaan op deze locatie. Omdat het hek dus niet in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten aanzien van het hekwerk geen beleidsruimte. Voor dat deel van de aanvraag moet het college een omgevingsvergunning verlenen als de aanvraag voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Omdat het een tijdelijk bouwwerk is, hoeft het uiterlijk van het hek niet in lijn te zijn met de redelijke eisen van welstand.
Het voorgaande betekent dat de ruimtelijke effecten van wat reeds op grond van het bestemmingsplan is toegestaan buiten beschouwing blijven. De planwetgever heeft immers al besloten dat een hek van twee meter mag. Wel is het hobbymatig houden van paarden in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is op het perceel wel een agrarisch bedrijf toegestaan. Bij het verlenen van de vergunning, moest het college dus wel de ruimtelijke effecten van het hobbymatig houden van paarden wegen. De rechtbank kan het college volgen in zijn overweging dat de ruimtelijke effecten daarvan gering zijn, vooral omdat een agrarisch bedrijf al is toegestaan en de ruimtelijke gevolgen van het hobbymatig houden van paarden minder zullen zijn dan van een agrarisch bedrijf.
Eiser heeft tegen de vergunning aangevoerd dat er privaatrechtelijke belemmeringen zijn die aan vergunningverlening in de weg zouden staan. Hij noemt hierbij het exclusieve gebruiksrecht dat hij zou hebben op het perceel en op de inrit richting het perceel. Daar zou hij verschillende toezeggingen over hebben. Een dergelijke privaatrechtelijke belemmering moet echter evident zijn om aan vergunningverlening in de weg te staan. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien dat zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld. In de voorliggende situatie is dat niet het geval. Partijen verschillen van mening over de gebruiksrechten van eiser. Het is niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht te geven. Daarvoor is de burgerlijke rechter de aangewezen rechter.
Eiser heeft ook aangevoerd dat het hekwerk niet noodzakelijk is voor het houden van paarden en dat op de locatie helemaal geen paarden gehouden kunnen worden gelet op de ontbrekende faciliteiten. Dat is echter niet wat nu ter beoordeling voorligt. Het college moet beslissen op de aanvraag en de aanvraag hield een hekwerk van twee meter in. Of dat hek ook noodzakelijk is, mag het college niet betrekken bij zijn besluitvorming. Of er nog faciliteiten ontbreken om paarden te kunnen houden op het perceel ligt nu ook niet ter beoordeling voor. Het gaat in deze procedure alleen om de omgevingsvergunning die verweerder heeft verleend om hobbymatig paarden te mogen houden op deze locatie, niet over de vraag wat daar allemaal verder nog voor nodig is.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het bestreden besluit niet zuiver is. Hij wijst daarbij op de gebrekkige communicatie en hij vermoedt dat het besluit is genomen om hem te weren van het perceel. Dit zijn echter geen redenen om het bestreden besluit te vernietigen. Het college heeft een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning. Daarna heeft het college gedaan wat hij moest doen: beslissen op die aanvraag. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat het college zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid bedoeld is. Dat in het geschil met eiser het college wellicht beter had kunnen communiceren, betekent nog niet dat de omgevingsvergunning, die in deze procedure beoordeeld wordt, niet verleend had mogen worden.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.