Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting per direct, die een verregaande impact heeft op verzoeker.
Bedrijfsmatige prostitutie
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de woning van verzoeker sprake was van bedrijfsmatige prostitutie zonder dat daarvoor een vergunning is verleend, terwijl dit op grond van de APV en het bestemmingsplan niet is toegestaan. De voorzieningenrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel komt.
8. Uit het rapport van onderzoek van de toezichthouders dat op ambtsbelofte is opgemaakt blijkt dat in de woning meerdere mensen aanwezig waren en dat er seksuele activiteiten in de woning werden verrichten. De verschillende kamers waren ingericht met (nagenoeg) alleen een bed en er zijn diverse gebruikte condooms en tissues aangetroffen. Een groot deel van de aanwezigen had een buitenlandse nationaliteit (bijvoorbeeld de Bulgaarse) en zij kenden elkaar niet. Meerdere personen hebben verklaard dat zij werkzaam zijn (geweest) als prostituee. Eén van de aanwezige personen heeft tegenover de toezichthouders verklaard op het moment van binnentreden ook als sekswerker in de woning te werken en dat zij met een klant in haar kamer was. De betreffende man heeft verklaard dat hij in de woning aanwezig was als klant. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er sprake was van bedrijfsmatige prostitutie.
9. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de bevindingen tijdens het binnentreden niet zouden mogen meetellen als bewijs. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat verzoeker de toezichthouders vrijwillig heeft binnengelaten toen zij aanbelden, zodat er van binnentreden tegen de wil van de bewoner geen sprake is. Verzoeker heeft ook uit vrije wil een verklaring afgelegd tegenover de toezichthouders over de situatie in zijn woning. Er is dus sprake van een andere situatie dan in de uitspraak van de ABRvS van 23 april 2014 die verzoeker heeft aangehaald. Voor zover er wel sprake zou zijn van binnentreding tegen de wil van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter overigens dat zij geen twijfels heeft over de machtiging. Daarbij is van belang dat verweerder het vermoeden van een illegale situatie niet uitsluitend heeft gebaseerd op de meldingen van omwonenden, zoals verzoeker stelt. Uit de rapportage waarnemingen blijkt namelijk dat er op 21 februari 2022 toezichthouders zijn geweest om de situatie (rondom) de woning te observeren, maar dat toen werd geconstateerd dat er geen zicht was in de woning en dat de woning via de achterzijde alleen bereikbaar was via een steeg. De toezichthouders hebben die dag ook gesproken met een buurtbewoner, die de vermoedens over prostitutie bevestigde. Vervolgens heeft de rapporteur contact gezocht met de wijkagent om de bevindingen te bespreken. De wijkagent heeft toen verteld dat waarnemen op het adres gezien de ligging onmogelijk is en dat de informatie die de rapporteur heeft gedeeld met de wijkagent hem ook al bekend was. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was het gerechtvaardigd om op basis van de genoemde meldingen en overige informatie, mede gelet op het feit dat (nog meer) observeren van de woning niet tot meer duidelijkheid kon leiden, over te gaan tot een huisbezoek, omdat er een voldoende serieus vermoeden was van een illegale situatie.
10. De stelling van verzoeker dat de machtiging gebreken zou vertonen, volgt de voorzieningenrechter ook niet. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat ten tijde van het binnentreden de originele volledige en ondertekende machtiging aan verzoeker is overhandigd. Toen de gemachtigde van verzoeker naderhand om een exemplaar vroeg in het kader van de voorlopige voorziening, is aan hem een geanonimiseerde versie van dezelfde machtiging overhandigd, alsmede het verslag van binnentreden. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting van verweerder en acht deze werkwijze ook niet onjuist of ongebruikelijk. Verder blijkt uit de machtiging die in het dossier zit dat daarop staat vermeld wat het doel van binnentreden is, namelijk dat de machtiging is afgegeven voor het houden van toezicht op de naleving van artikel 3:3 van de APV, artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 14.3, sub a onder 8 van het bestemmingsplan. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende concreet.
11. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de toezichthouders buiten hun bevoegdheden zijn getreden en dat het proces-verbaal om die reden buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Anders dan in de uitspraak van de rechtbank Gelderland die verzoeker heeft genoemd, hebben de toezichthouders niet zelf spullen doorzocht, maar hebben zij aan één van de aanwezigen gevraagd om zakelijke spullen te tonen. Nadat de betrokkene een tas probeerde weg te stoppen, is gevraagd waarom zij dat deed en om de inhoud van de tas te tonen. Dit valt nog onder het onderzoeken van zaken, één van de bevoegdheden van een toezichthouder die volgt uit artikel 5:18 van de Awb. Verder heeft verweerder op de zitting toegelicht dat er geen aparte verslagen zijn gemaakt van de verklaringen van de aanwezigen, maar dat de toezichthouders ter plekke aantekeningen hebben gemaakt die zij naderhand hebben verwerkt in het proces-verbaal. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om deze aantekeningen op te vragen, zoals verzoeker nog heeft geopperd. De beschreven werkwijze komt haar namelijk niet onjuist of ongebruikelijk voor. Er is bovendien sprake van een proces-verbaal dat op ambtsbelofte is opgemaakt door de toezichthouders en volgens vaste rechtspraakmag in beginsel van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Er zijn geen concrete aanknopings-punten door verzoeker genoemd die tot twijfel aan de inhoud van het proces-verbaal zouden moeten leiden.
12. Verweerder heeft gelet op de voorgaande verklaringen, de waarnemingen van de toezichthouders en de meldingen uit de buurt voldoende aanwijzingen geconstateerd en deugdelijk gemotiveerd dat in de woning van verzoeker sprake is van bedrijfsmatig aanbieden van seksuele diensten. Er is op dit punt dan ook geen sprake van strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Sluiting en duur daarvan
13. Uit artikel 3:12, zesde lid, van de APV volgt dat een seksinrichting meteen tijdelijk of voor onbepaalde tijd wordt gesloten als deze wordt geëxploiteerd zonder vergunning.
Verweerder dient gelet op de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022vervolgens wel te beoordelen of er in de concrete situatie sprake is van een noodzaak tot een sluiting van de woning. Daarbij moet verweerder onder meer nagaan of met een minder ingrijpend middel kan worden volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Verweerder moet daarbij kijken naar de ernst en de omvang van de overtreding en de gevolgen van het sluiten van de woning voor verzoeker in zijn oordeel betrekken.
14. De voorzieningenrechter constateert dat het besluit op dit punt summier is gemotiveerd. Verweerder heeft in het besluit onvoldoende kenbaar gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is. Verweerder moet beter en uitgebreider de noodzakelijkheid en evenredigheid van de sluiting voor drie maanden van de woning van verzoeker beoordelen aan de hand van de criteria die volgen uit de uitspraak van de ABRvS van 22 februari 2022. Ook heeft verweerder de belangen van verzoeker niet kenbaar betrokken in het besluit. Aan de voor verzoeker mogelijk zeer ingrijpende gevolgen dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder ook in redelijkheid van de bevoegdheid gebruik kan maken, en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid wordt toegepast evenredig is. Hierbij dient verweerder alle omstandigheden van het geval kenbaar te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Nu verweerder dit niet kenbaar heeft betrokken in het besluit heeft het besluit op dit punt dus een motiveringsgebrek. In zoverre heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Dit betekent echter niet zonder meer dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen.
In de bezwaarfase kan het geconstateerde motiveringsgebrek namelijk worden hersteld. Daarbij is het volgende van belang.
15. Verweerder heeft tijdens de zitting een nadere uitleg gegeven over de noodzaak en evenredigheid van de sluiting van de woning. Het gaat om een ernstige overtreding. Illegale bedrijfsmatige prostitutie in een woonwijk kan leiden tot een aanzienlijke verstoring van de openbare orde. Daarbij heeft verweerder ook terecht opgemerkt dat er harddrugs in de woning zijn aangetroffen en dat het gebruik daarvan op zichzelf ook kan leiden tot openbare orde problemen. Er bestaat momenteel bovendien onrust in de buurt over de situatie in de woning van verzoeker en bewoners hebben aangegeven dat zij bang zijn voor verzoeker. Daarnaast is de kans op herhaling niet uitgesloten. Uit het rapport van onderzoek blijkt onder meer dat de aangetroffen sekswerker die heeft verklaard dat zij in de woning werkzaam was als prostituee heeft gezegd dat zij al sinds ongeveer een maand in de woning verbleef. Dat het om een enkel incident zou gaan is daarom niet aannemelijk. Verzoeker blijft er verder bij dat sprake was van een seksfeest en heeft aangegeven dat hij hier in beginsel ook mee door wil gaan, al dan niet op een andere locatie.
16. Verweerder heeft het algemeen belang bij het zo snel mogelijk een einde maken aan de illegale seksinrichting en het beëindigd houden daarvan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker. Er is niet gebleken van bijzondere persoonlijke omstandigheden van verzoeker die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Verzoeker heeft wel gesteld dat hij op straat terecht komt en nergens anders terecht kan, maar heeft dit niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter is daarom voorlopig van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk is om de woning te sluiten om herhaling te voorkomen en dat deze sluiting ook evenredig is. Voor wat betreft de duur van de sluiting van drie maanden die nu is opgelegd zal verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel aandacht moeten hebben voor het feit dat er inmiddels al twee maanden zijn verstreken sinds het aantreffen van de illegale situatie. Dit zou een reden kunnen zijn om tot een kortere sluitingsduur te komen. Het is aan verweerder om hier in zijn heroverweging expliciet bij stil te staan en een afdoende motivering te geven.
17. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangenafweging die zij zelf moet maken in het kader van een voorlopige voorziening niet tot het oordeel leidt dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter begrijpt het belang van verzoeker om in zijn woning te mogen blijven. Daartegenover staat het belang van verweerder om te zorgen voor herstel van de openbare orde in de buurt nadat zich een ernstige illegale situatie heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter vindt dat het belang van verweerder op dit moment zwaarder weegt. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.