ECLI:NL:RBMNE:2022:1942

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
16/027744-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit na onvoldoende bewijs van wetenschap verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij een hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit, maar dat het bewijs onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het pand werd gebruikt voor deze illegale activiteiten. De verdachte had mogelijk huurbetalingen verricht voor het pand, maar dit was niet voldoende bewijs voor zijn wetenschap van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft ook overwogen dat de intentie om het pand te kopen of bemiddelen niet automatisch wijst op wetenschap van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs niet overtuigend genoeg was om hem als medepleger of medeplichtige aan te merken. De benadeelde partij, Stedin Netbeheer BV, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/027744-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2021 en 9 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair:
in de periode van 26 november 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amersfoort, samen met een of meer anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, 768 hennepplanten heeft geteeld en/of aanwezig heeft gehad;
subsidiair:
in de periode van 26 november 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amersfoort, medeplichtig is geweest aan het telen en/of aanwezig hebben van 768 hennepplanten in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
feit 2, primair:
in de periode van 9 juli 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amersfoort, samen met een of meer anderen, een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen;
subsidiair:
in de periode van 9 juli 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amersfoort, medeplichtig is geweest aan de diefstal van elektriciteit;
feit 3, primair:
in de periode van 7 maart 2017 tot en met 11 april 2017 te Bunschoten-Spakenburg, samen met een of meer anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, 2081 hennepplanten heeft geteeld en/of aanwezig heeft gehad;
subsidiair:
in de periode van 7 maart 2017 tot en met 11 april 2017 te Bunschoten-Spakenburg, medeplichtig is geweest aan het telen en/of aanwezig hebben van 2081 hennepplanten in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
feit 4, primair:
in de periode van 9 augustus 2016 tot en met 11 april 2017 te Amersfoort, samen met een of meer anderen, een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen;
subsidiair:
in de periode van 9 augustus 2016 tot en met 11 april 2017 te Amersfoort, medeplichtig is geweest aan de diefstal van elektriciteit.

3.VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om de aanvankelijk als medeverdachte aangemerkte [medeverdachte 1] niet te vervolgen terwijl verdachte wel vervolgd wordt, een schending van het gelijkheidsbeginsel met zich brengt. Als wordt betoogd dat de hennepkwekerijen een plan waren van verdachte en [medeverdachte 1] , waarbij laatstgenoemde mogelijk als katvanger zou hebben gefungeerd, dan moet ook hij vervolgd worden. De raadsman verzoekt de rechtbank daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie de vrijheid heeft om [medeverdachte 1] niet te vervolgen.
Het oordeel van de rechtbank
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden vooropgesteld dat in artikel 167, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Indien een rechter tot het oordeel komt dat sprake is van zo een geval waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, gelden voor deze beslissing zware motiveringseisen. [1] Daarnaast leidt het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenals die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen verdachte. [2]
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat de verdenking tegen [medeverdachte 1] en de verdenking tegen verdachte dermate vergelijkbaar zijn dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen beslissen om verdachte wel te vervolgen en [medeverdachte 1] niet. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat bij verdachte geen wetenschap kan worden vastgesteld ten aanzien van de hennepkwekerijen die in de panden zijn aangetroffen. Het is onduidelijk gebleven waarom [medeverdachte 1] verdachte had gemachtigd om het pand te huren. Ook is niet duidelijk wie achter de communicatie per e-mail zat en wie elke keer de huur heeft voldaan. Verdachte heeft een redelijke verklaring gegeven voor het feit waarom hij met [medeverdachte 1] zaken deed. Voorts is ten aanzien van de kwekerij in [plaats] niet vastgesteld dat de auto die daar is gezien, de auto van verdachte was of dat de auto op wat voor manier dan ook werd gebruikt voor de kwekerij. Ten slotte zijn er geen technische sporen die duiden op betrokkenheid van verdachte en heeft medeverdachte [medeverdachte 2] personen omschreven die qua uiterlijk niet overeenkomen met verdachte. Daarom is er, zelfs indien kan worden vastgesteld dat verdachte de huur betaalde en contact onderhield met de verhuurder, geen bewijs dat verdachte wetenschap van de hennepkwekerijen. Het vereiste (dubbele) opzet kan daarom niet worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 en feit 2
Op 21 januari 2017 werd in een pand gelegen aan de [adres] te [plaats] een hennepkwekerij met 768 hennepplanten aangetroffen. Uit onderzoek in het pand bleek tevens dat ten behoeve van deze kwekerij een hoeveelheid elektriciteit buiten de meter om werd afgenomen.
Getuige [getuige 1] , de eigenaar van het pand, verklaarde dat hij het pand sinds 1 juni 2015 verhuurde aan het bedrijf [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] die op zijn beurt verdachte een volmacht had gegeven om de zaken namens hem af te handelen. Getuige [getuige 2] , de makelaar, verklaarde overeenkomstig getuige [getuige 1] en verklaarde daarnaast dat hij enkel met verdachte contact heeft gehad.
Verdachte verklaarde bij de politie en ter terechtzitting dat het pand werd gehuurd door [medeverdachte 1] en dat zij samen in dat pand een bouwbedrijf wilden opstarten. Verdachte zou daar slechts één keer zijn geweest. Verdachte heeft steeds ontkend op de hoogte te zijn geweest van de aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat er aanwijzingen bestaan voor betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. De huur van het pand werd meermalen voldaan vanaf bankrekeningen die op naam stonden van verschillende bedrijven. Enkele van deze bedrijven stonden geregistreerd op een adres waar verdachte ook stond ingeschreven en verdachte was van een deel van de bedrijven oprichter en/of enige tijd bestuurder en/of eigenaar. Ander bewijs voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij of wetenschap daarvan bij verdachte is er niet. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het feit dat verdachte – al dan niet in de ten laste gelegde pleegperiode – mogelijkerwijs een of meerdere betalingen van de huur van het pand heeft verricht, onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte wist of redelijkerwijs geweten moet hebben dat het pand werd gebruikt met het oog op de hier ten laste gelegde grondfeiten, te weten hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte (mede)pleger is en kan ook het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet – ook in voorwaardelijke vorm – niet worden bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 3 en feit 4
Op 11 april 2017 werd in een pand gelegen aan de [adres] te [plaats] een hennepkwekerij met 2081 hennepplanten aangetroffen. Uit onderzoek in het pand bleek tevens dat ten behoeve van deze kwekerij een hoeveelheid elektriciteit buiten de meter om werd afgenomen.
Getuige [getuige 3] , de eigenaar van het pand, verklaarde dat hij het pand sinds 1 september 2015 verhuurde aan [medeverdachte 1] van de firma [firma] BV en dat verdachte als contactpersoon optrad en zich voorstelde als zaakwaarnemer. In het pand trof [getuige 3] een auto aan die op naam stond van een bedrijf dat was gevestigd op een adres waar verdachte ook stond ingeschreven. De huur werd na de eerste (aan)betaling voldaan door het bedrijf [bedrijf 2] BV, waarvan verdachte oprichter en enige tijd bestuurder en eigenaar is geweest. [verdachte] heeft vervolgens de huur cash betaald. Bovendien heeft [verdachte] volgens [getuige 3] het pand in april 2017 willen kopen.
Verdachte verklaarde bij de politie en ter terechtzitting dat ook dit pand werd gehuurd door [medeverdachte 1] en dat zij wederom samen een bouwbedrijf wilden opstarten. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij samen met zijn compagnon [compagnon] toegang had tot de rekeningen van [bedrijf 2] BV. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij wel inzage had in de rekeningen, maar niet bevoegd was om betalingen te verrichten. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij twee keer de huur cash heeft betaald en dat hij voor iemand anders heeft bemiddeld in de koop van het pand.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat er ook ten aanzien van deze hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit aanwijzingen bestaan voor betrokkenheid van verdachte, maar is van oordeel dat het feit dat verdachte – al dan niet in de ten laste gelegde pleegperiode – mogelijkerwijs een of meerdere betalingen van de huur van het pand heeft verricht en dat er een auto in het pand is geweest die op naam stond van een bedrijf dat was gevestigd op een adres waar verdachte ook op stond ingeschreven, onvoldoende overtuigend bewijs biedt dat verdachte wist of redelijkerwijs geweten moet hebben dat het pand werd gebruikt met het oog op de hier ten laste gelegde grondfeiten, te weten hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Ook de intentie op enig moment om het pand te kopen of daarin te bemiddelen, duidt nog niet op wetenschap van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Om die reden heeft de rechtbank op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger of medeplichtige van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 3 en feit 4 tenlastegelegde.

5.BENADEELDE PARTIJ

Stedin Netbeheer BV heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.425,61. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart Stedin Netbeheer BV niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. A.A.T. Werner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij (op één of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 26 november 2016 tot en met 21 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 768 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (van ongeveer 8 weken oud), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, althans een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 26 november 2016 tot en met 21 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland (telkens) met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 768 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (van ongeveer 8 weken oud), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 21 januari 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door - het pand aan de [adres] te huren (namens [bedrijf 1] B.V.) en/of
- de maandelijkse huur van dit pand meermalen te voldoen (via bankrekeningen van diverse bedrijven) en/of
- (via email) contact te onderhouden met de verhuurder en/of makelaar van het pand aan de [adres] en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van9 juli 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Stedin, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 9 juli 2016 tot en met 21 januari 2017 te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) met elkaar, althans één van hen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Stedin, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl een of meer van die (onbekend gebleven) personen zich de toegang tot deplaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 21 januari 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- het pand aan de [adres] te huren (namens [bedrijf 1] B.V.) en/of
- de maandelijkse huur van dit pand meermalen te voldoen (via bankrekeningen van diverse bedrijven) en/of
- (via email) contact te onderhouden met de verhuurder en/of makelaar van het pand aan de [adres] en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de diefstal van stroom ter beschikking te stellen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij (op één of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 7 maart 2017 tot en met 11 april 2017 te [plaats] , althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 2081 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (van ongeveer 35 dagen oud), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, althans een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 7 maart 2017 tot en met 11 april 2017 te [plaats] , althans in Nederland (telkens) met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] ), een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 2081 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (van ongeveer 35 dagen oud), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 11 april 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op te treden als tussenpersoon, althans zich voor te doen als tussenpersoon voor de heer [medeverdachte 1] in het contact en/of bij de onderhandelingen met de verhuurder van het pand aan de [adres] en/of
- de maandelijkse huur van het pand aan de [adres] meermalen te voldoen (via bankrekeningen van diverse bedrijven) en/of
- contact te onderhouden met de verhuurder van het pand aan de [adres] en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2016 tot en met 11 april 2017 te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Stedin, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) personen in of omstreeks de periode van 9 augustus 2016 tot en met 11 april 2017 te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) met elkaar, althans één van hen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Stedin, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl een of meer van die (onbekend gebleven) personen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 11 april 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- op te treden als tussenpersoon, althans zich voor te doen als tussenpersoon voor de heer [medeverdachte 1] in het contact en/of bij de onderhandelingen met de verhuurder van het pand aan de [adres] en/of
- de maandelijkse huur van het pand aan de [adres] meermalen te voldoen (via bankrekeningen van diverse bedrijven) en/of
- contact te onderhouden met de verhuurder van het pand aan de [adres] en/of
- aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de diefstal van stroom ter beschikking te stellen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:947, r.o. 2.3.
2.HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286, r.o. 2.3.