16.2.De referentiewoningen [adres] en [adres] hebben transactiedata die na de waardepeildatum zijn gelegen. Omdat de indexering niet inzichtelijk is gemaakt, gaat de rechtbank er verder van uit dat het mogelijk is dat verweerder had moeten indexeren met een hoger percentage dan hij nu per woning schattenderwijs heeft gedaan. Omdat de woningen na de waardepeildatum zijn geleverd, zouden de correct gecorrigeerde verkoopcijfers daarom dus lager uit kunnen vallen dan de, reeds lager vastgestelde, door verweerder getaxeerde waardes. Echter, omdat verweerder heeft aangegeven dat de verkoopdata ongeveer 3 tot 5 maanden voor de transportdata zijn gelegen en daarmee de verkoopdata dichterbij de waardepeildatum zijn gelegen dan de transactiedata waar verweerder vanuit is gegaan, zou verweerder bij een correcte indexering maar over een kortere periode hoeven te corrigeren dan zij nu schattenderwijs heeft gedaan. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat een juiste indexering een beduidend hogere correctie op de verkoopcijfers met zich mee zou brengen. De rechtbank neemt daarnaast in overweging dat de m³-prijzen van deze referentiewoningen (€ 745,- en € 641,-) ruim hoger zijn dan de woningwaarde (€ 552,-), terwijl ze vergelijkbare KOUDV-factoren hebben (op de betere voorzieningen van [adres] na). Volgens de rechtbank kan een prijsontwikkeling en een juiste indexering van de verkoopcijfers van de referentiewoningen, de hoeveelheid ruimte die er nu is tussen de WOZ-waarde van de woning en de verkoopcijfers van de referentiewoningen niet overstemmen. De conclusie is daarom dat, ondanks het feit dat verweerder onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd in zijn vergelijking, het alsnog aannemelijk is dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
17. Wat eiser in beroep verder aanvoert maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal de beroepsgrond over de onjuistheid van de woonoppervlaktes van de referentiewoningen en de brandgang niet meer bespreken, omdat eiser deze op de zitting heeft ingetrokken.
18. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen van de woning. De badkamer, keuken en het sanitair zijn 20 jaar oud en de woning heeft geen cv-ketel.
19. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat de voorzieningen van de referentiewoningen vergelijkbaar zijn met de voorzieningen van eisers woning. Eisers stelling biedt onvoldoende aanleiding om eraan te twijfelen dat de referentiewoningen wat betreft de voorzieningen niet vergelijkbaar zijn. Verweerder had gelet op de gekozen referentiewoningen, bij de waardebepaling geen extra rekening hoeven houden met de gedateerde voorzieningen van de woning.
20. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de ontbrekende spouwmuren. De woning is slechter geïsoleerd, wat leidt tot meer vochtproblemen en meer noodzakelijk onderhoud.
21. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in reactie op eisers stelling toegelicht dat de woning in 2002 is gerenoveerd. Op de zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat de woning toen is voorzien van spouwmuren en dubbele beglazing. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat de waardering van de kwaliteit en de staat van de woning in lijn ligt met de waardering van de referentiewoningen die ook allemaal deels zijn gerenoveerd. De rechtbank kan dit volgen op basis van de taxatiematrix. Eiser heeft verder niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat er dusdanige verschillen bestaan tussen de woning en de referentiewoningen wat betreft het isolatieniveau, dat verweerder niet uit mocht gaan van een gelijk niveau.
22. Verder vindt de rechtbank, anders dan eiser, dat verweerder de opbouw van de bijgebouwwaardes van de referentiewoningen voldoende verklaarbaar en inzichtelijk heeft gemaakt. In de taxatiematrix heeft verweerder bij de referentiewoningen weliswaar een totaalbedrag genoemd, zonder uitsplitsing van de waardes per bijgebouw, maar verweerder heeft op de zitting toegelicht hoe deze waarde tot stand is gekomen. Hij heeft toegelicht dat dat er per type bijgebouw een beginwaarde geldt, afhankelijk van het aantal vierkante meters waaruit het bijgebouw bestaat. Deze beginwaarde kan afhankelijk van de kwaliteit, worden aangepast. De rechtbank vindt dat dat verweerder daarmee voldoende heeft toegelicht hoe de waardes van de bijgebouwen tot stand zijn gekomen. Eiser heeft na verweerders toelichting ook niet betoogd dat deze werkwijze inconsistent is toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. De rechtbank zal daarom de uitspraak op bezwaar vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten.
Proceskosten en griffierecht
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Verweerder hoeft de proceskosten voor de bezwaarfase niet te vergoeden, omdat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven. De taxatiekosten komen ook niet voor vergoeding in aanmerking nu het taxatierapport van eiser reeds in de bezwaarfase is opgesteld.