12.3.Uit de taxatiematrix en de toelichting daarop blijkt dat verweerder de prijzen per kubieke meter van de referentiewoningen heeft afgeleid van getaxeerde waardes in plaats van geïndexeerde verkoopcijfers van de referentiewoningen. Verweerder heeft op de zitting in algemene zin over zijn waardeoverzichten toegelicht dat de verkoopcijfers wel worden gebruikt bij het bepalen van de prijzen per kubieke meter, maar dat ook een taxatie van de referentiewoning plaatsvindt door middel van een handmatige beoordeling van de taxateur. Er wordt niet alleen per woning een indexering naar de waardepeildatum geschat en toegepast, maar ook eventuele verbouwingen van de referentiewoningen na aankoop worden meegenomen. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat de kwalificatie van de KOUDV-factoren van de referentiewoningen kan zijn gebaseerd op de staat van de woningen op de toestandsdatum. Als een referentiewoning na aankoop is verbouwd en de verbouwing was gereed op de toestandsdatum, 1 januari 2021, dan is dat betrokken in het bepalen van de getaxeerde waarde van die referentiewoning. De rechtbank oordeelt dat het taxeren van referentiewoningen op deze wijze in strijd is met de Wet WOZ. De waarde van een woning op de waardepeildatum moet worden vastgesteld aan de hand van daadwerkelijk gerealiseerde verkoopcijfers, eventueel gecorrigeerd voor de waardeontwikkeling. Eventuele verbouwingen na aankoop van een referentiewoning mogen niet worden meegenomen. De KOUDV-factoren moeten daarom ook worden bepaald op basis van de staat van de woning ten tijde van de verkoop, want alleen dan is inzichtelijk wat een koper over heeft voor een bepaald type woning in die staat. De toestandsdatum uit artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ geldt alleen voor de onroerende zaak waarvan de waarde bepaald wordt en niet voor de referentieobjecten. Getaxeerde waardes van referentiewoningen naar een toestandsdatum zijn dan ook niet bruikbaar als vergelijkingsobjecten onder de Wet WOZ.
13. Het voorgaande betekent echter niet zonder meer dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Verweerder stelt terecht dat uiteindelijk de eindwaarde ter toetsing voorligt. De taxatieopbouw is een hulp- en controlemiddel bij de waardevaststelling.De rechtbank zal hierna beoordelen of zij aannemelijk vindt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, het taxatierapport en de toelichting ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
15. Ten aanzien van de gehanteerde onderbouwingen overweegt de rechtbank dat zij [adres] niet geschikt vindt als referentiewoning. Eiser stelt dat de referentiewoning op 19 september 2018 is verkocht. Op de zitting heeft verweerder dit bevestigd. De rechtbank vindt dat de koop daarmee te ver (ruim 15 maanden) van de waardepeildatum 1 januari 2020 is gelegen. Zij laat deze referentiewoning daarom buiten beschouwing. Anders dan eiser vindt de rechtbank niet dat de referentiewoningen [adres] en [adres] ongeschikt zijn vanwege de afwijkende bouwjaren. De woningen zijn op andere punten namelijk goed vergelijkbaar. De perceeloppervlaktes en inhoudsmaten liggen heel dicht bij elkaar en de referentiewoningen zijn net als de woning gelegen in de oude dorpskern van [plaats] , wat volgens verweerder een bijzondere woningmarkt is waardoor er relatief weinig keuze is aan referentieobjecten. Op basis van de foto’s in het taxatierapport kan de rechtbank de taxateur ook volgen in zijn standpunt dat, ondanks de afwijkende bouwjaren, de uitstraling vergelijkbaar is. De rechtbank vindt daarom dat verweerder kan aansluiten bij de verkoopcijfers van deze referentiewoningen.
16. Met de twee resterende referentiewoningen maakt verweerder aannemelijk dat de waarde niet te hoog is. Ook maakt verweerder aannemelijk gemaakt dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Omdat niet duidelijk is met welk percentage en op welke wijze verweerder de verkoopprijzen heeft geïndexeerd, legt de rechtbank dit in het voordeel van eiser uit. De referentiewoningen zijn voor de waardepeildatum verkocht. De rechtbank zal bij deze referentiewoningen daarom uitgaan van de reële verkoopcijfers, zonder dat rekening wordt gehouden met een eventuele waardestijging naar de waardepeildatum.
17. De rechtbank ziet dat er een vrij groot verschil zit tussen de woningwaarde p/m³ van de woning (€ 590,-) en de prijzen p/m³ van de referentiewoningen ( +/- € 839,- en € 840,-). De rechtbank overweegt verder dat het taxatierapport geen aanleiding vormt om aan te nemen dat de KOUDV-factoren van deze referentiewoningen zijn vastgesteld naar een toestandsdatum vanwege afgeronde verbouwingen. Over [adres] heeft verweerder in zijn rapport namelijk opgenomen dat de woning in mindere staat is dan de woning en een renovatie nog in de planning staat. Over de referentiewoning [adres] heeft verweerder opgenomen dat de onderhoudstoestand vergelijkbaar is met de onderhoudstoestand van de woning. Volgens verweerder is de kwaliteit en het onderhoud van de woning onder gemiddeld (2). [adres] heeft net als de woning ook onder gemiddeld onderhoud (2) en [adres] een onder gemiddelde kwaliteit (2). Voor het overige heeft hij de woning en de referentiewoningen als gemiddeld aangemerkt. Gelet op de verkoopcijfers van de referentiewoningen en het verschil tussen de woningwaarde p/m³ en de indicatieve prijzen p/m³ van de referentiewoningen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende ruimte bestaat om rekening te kunnen houden met de verschillen in kwaliteit en onderhoud.
18. Wat eiser in beroep verder aanvoert maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal de beroepsgrond over de onjuistheid van de woonoppervlaktes van de referentiewoningen niet meer bespreken, omdat eiser deze op de zitting heeft ingetrokken.
19. Eiser voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen van de woning. De badkamer, keuken en het sanitair moet worden gemoderniseerd en de woning beschikt nog over een gaskachel.
20. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat de voorzieningen van de referentiewoningen vergelijkbaar zijn met de voorzieningen van eisers woning. Over de referentiewoning [adres] heeft hij toegelicht dat deze woning ook een gaskachel in plaats van een cv-ketel heeft. Eisers stelling biedt onvoldoende aanleiding om eraan te twijfelen dat de referentiewoningen wat betreft de voorzieningen niet vergelijkbaar zijn. Verweerder had gelet op de gekozen referentiewoningen, bij de waardebepaling geen extra rekening hoeven houden met de gedateerde voorzieningen van de woning.
21. Verder vindt de rechtbank, anders dan eiser, dat verweerder de opbouw van de bijgebouwwaardes van de referentiewoningen voldoende verklaarbaar en inzichtelijk heeft gemaakt. In de taxatiematrix heeft verweerder bij de referentiewoningen weliswaar een totaalbedrag genoemd, zonder uitsplitsing van de waardes per bijgebouw, maar verweerder heeft op de zitting toegelicht hoe deze waarde tot stand is gekomen. Hij heeft toegelicht dat dat er per type bijgebouw een beginwaarde geldt, afhankelijk van het aantal vierkante meters waaruit het bijgebouw bestaat. Deze beginwaarde kan afhankelijk van de kwaliteit, worden aangepast. De rechtbank vindt dat dat verweerder daarmee voldoende heeft toegelicht hoe de waardes van de bijgebouwen tot stand zijn gekomen. Eiser heeft na verweerders toelichting ook niet betoogd dat deze werkwijze inconsistent is toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is. De rechtbank zal daarom de uitspraak op bezwaar vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten.
Proceskosten en griffierecht
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Verweerder hoeft de proceskosten voor de bezwaarfase niet te vergoeden, omdat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven. De taxatiekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu het taxatierapport van eiser reeds in de bezwaarfase is opgesteld.