4.3.2Gezicht
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1 28
28 juni 2017
4.3.2.1 28
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over het voornemen om een pand te beschieten met een raketwerper onder meer het volgende verklaard. Een dag voor de beschieting heeft hij [medeverdachte 5] opgehaald in [plaats 10] . [medeverdachte 1] heeft toen van [medeverdachte 5] begrepen dat hij samen met [medeverdachte 5] ter voorverkenning naar [plaats 3] moest rijden, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [medeverdachte 5] had van [B] de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [medeverdachte 5] de woning gelegen aan de [adres 3] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [medeverdachte 1] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper overhandigen aan de uitvoerders. Op de dag van deze voorgenomen beschieting bleek dat één van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te weinig vond, waarna [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar [plaats 3] gereden en [medeverdachte 1] heeft de uitvoerder de woning getoond. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om de raketwerper af te vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen om te schieten afgebroken en zijn [medeverdachte 1] en de schutter weggereden.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in [plaats 3] in opdracht van [medeverdachte 5] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van [B] .
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.1.2
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.1.2.1
De voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 7] ’, veredeld als [medeverdachte 7] , blijkt dat [medeverdachte 7] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [B] . In dit doorgestuurde bericht wordt aan [medeverdachte 5] doorgegeven dat het een aardige donkere straat met bomen betreft en dat je daar kan komen via [plaats 13] en via de afslag [plaats 3] op de A12.
Op een onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen harde schijf is een routebeschrijving aangetroffen van 27 juni 2017 met als waarschijnlijke startlocatie de [adres 4] te [plaats 10] (één van de woningen waar [medeverdachte 5] vaak verbleef) en als eindbestemming de [locatie 2] te [plaats 3] .
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] * [telefoonnummer 1] blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in [plaats 3] heeft bevonden om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de [locatie 20] te [plaats 2] . Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] * [telefoonnummer 2] blijkt dat zijn telefoon tot 12.42 uur in [plaats 10] verbleef. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [locatie 23] te [locatie 3] om 14.13 uur. De zendmasten op de [locatie 20] te [plaats 2] en de [locatie 23] te [locatie 3] bevinden zich in elkaars verlengde langs de A2.
4.3.2.1.2.2
Verplaatsen naar de loods aan de [locatie 21] in [plaats 11]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] * [telefoonnummer 2] blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 te 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij [locatie 4] . Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van [locatie 5] . Uit de gegevens van de onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig op 28 juni 2017 omstreeks 14.26 uur van [plaats 10] naar [plaats 11] is verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] * [telefoonnummer 3] blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres 5] te [plaats 11] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] op 28 juni 2017 in de loods in [plaats 11] is geweest.
4.3.2.1.2.3
Verplaatsen naar [plaats 3]
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] * [telefoonnummer 3] volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruik maakte van de zendmast aan de [adres 5] te [plaats 11] . Vervolgens verplaatste de telefoon zich via [locatie 5] , [locatie 4] en [locatie 6] naar [plaats 3] om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres 6] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] op 28 juni 2017 vanuit [plaats 11] naar [plaats 3] is gereden.
4.3.2.1.2.4 ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde camerabeelden van de [adres 7] te [plaats 3] blijkt dat er tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is komen rijden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man zag lopen over de ventweg langs de [locatie 2] te [plaats 3] . Hij zag dat de man een legergroene buis langs zijn linkerzijde hield met een diameter van ongeveer 10 centimeter. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruit rijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte, waarop de auto snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp wat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka betrof.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur wederom voorbij de [adres 7] reed.
4.3.2.2 29
29 juni 2017
4.3.2.2 29
Beschieting [adres 1] – [adres 2]
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres 1] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur, gelegen aan de [adres 2] , geraakt.
4.3.2.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de beschieting op de [adres 1] te [plaats 3] verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in [plaats 3] hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek eveneens huisnummer [nummer] te hebben, maar bevond zich op de [locatie 7] in [plaats 3] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens van [medeverdachte 5] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [medeverdachte 1] is vervolgens weer naar [plaats 3] gereisd en heeft daarbij met een Samsung-telefoon foto’s genomen van de [adres 1] te [plaats 3] . Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid in [plaats 3] met zijn iPhone ook een foto gemaakt van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat. Nadat [medeverdachte 5] , na het zien van de door [medeverdachte 1] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van [B] , werd aan [medeverdachte 5] bevestigd dat de woning aan de [adres 1] de juiste woning betrof.
De volgende dag heeft [medeverdachte 1] de opdracht van [medeverdachte 5] gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres 1] te [plaats 3] . Nadat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] had aangegeven dat hij dat zelf niet wilde doen, is [medeverdachte 5] contact gaan opnemen met [medeverdachte 18] , de president van het chapter [plaats 8] van [naam 1] . [medeverdachte 18] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter naar voren geschoven, namelijk [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ondertussen had [medeverdachte 1] van [medeverdachte 5] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest, maar met een kalasjnikov, waarbij het de bedoeling was dat [medeverdachte 2] als schutter zou fungeren en [verdachte] als back-up wanneer [medeverdachte 2] zou weigeren om te schieten op de woning. [medeverdachte 1] is vervolgens naar [medeverdachte 18] toegereden in [plaats 8] , heeft daar [medeverdachte 2] en [verdachte] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in [plaats 11] gereden. Aldaar hebben ze de Seat Leon gepakt, de telefoons achtergelaten en zijn ze naar [plaats 3] gereden. Nadat [medeverdachte 1] de juiste woning had aangewezen, zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] de auto uitgestapt en heeft [medeverdachte 2] de woning beschoten. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] terug gerend naar de Seat Leon en zijn ze weggereden.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn vervolgens naar [plaats 14] gereden. Nadat ze de auto met het wapen erin in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van [plaats 14] gelopen en zijn toen bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van de bar heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [medeverdachte 5] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] contact gezocht met hun partners en heeft [medeverdachte 2] geregeld dat ze zijn opgehaald door [C] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] later de Seat Leon in [plaats 14] heeft opgehaald en dat [medeverdachte 2] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het wapen bleef hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vast zat in de loop.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.2.3.1
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen iPhone volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in [plaats 3] . Blijkens de coördinaten betreft dit de [adres 8] te [plaats 3] . Op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van de [adres 1] te [plaats 3] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in [plaats 3] is geweest om vast te stellen wat de juiste woning was.
4.3.2.2.3.2
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] blijkt dat [medeverdachte 7] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [PGP accountnaam 1] ’. ‘ [PGP accountnaam 1] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres 11] [plaats 17] ”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over handgranaten.
4.3.2.2.3.3
[medeverdachte 2] en [verdachte] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 2] * [telefoonnummer 4] en * [telefoonnummer 5] , [verdachte] * [telefoonnummer 6] en [medeverdachte 18] * [telefoonnummer 7] volgt dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. [medeverdachte 2] belde om 18.07 uur uit naar [verdachte] . Om 15.15 uur belde [medeverdachte 2] uit naar [medeverdachte 18] . Vervolgens belde [medeverdachte 2] om 18.39 uur nogmaals naar [verdachte] en om 19.00 uur en 19.03 uur tweemaal naar [medeverdachte 18] uit.
4.3.2.2.3.4
Vertrekken vanaf [plaats 8] naar de loods in [plaats 11]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] * [telefoonnummer 1] blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de [locatie 8] te [plaats 8] . Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [medeverdachte 1] verplaatste vanaf [plaats 8] (18.43 uur), via [locatie 9] (19.59 uur) naar [plaats 11] (22.00 uur). De telefoon van [medeverdachte 2] * [telefoonnummer 5] bewoog van [plaats 5] (19.18 uur), via [locatie 10] (19.37 uur) en [locatie 11] (20.07 uur) eveneens naar [plaats 11] (20.08 uur) en maakte daar tot 21.24 uur gebruik van zendmasten in [plaats 11] .
Uit screenshots aangetroffen op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 te 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 [plaats 5] rechts.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met in ieder geval [medeverdachte 2] vanuit [plaats 8] naar de loods in [plaats 11] is vertrokken.
4.3.2.2.3.5
Het achterhalen van de telefoons in [plaats 11]
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] * [telefoonnummer 5] maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast, te weten aan de [adres 5] te [plaats 11] . Op 1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek aan de iPhone van [medeverdachte 1] is gebleken dat het telefoonnummer * [telefoonnummer 1] op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in [plaats 11] . Dit was ook zo ten tijde van het schietincident op de [adres 1] te [plaats 3] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij en in ieder geval [medeverdachte 2] hun telefoon in [plaats 11] hebben achtergelaten.
4.3.2.2.3.6
Het schieten op de [adres 1] te [plaats 3]
Uit de camerabeelden van de [adres 7] te [plaats 3] volgt dat er om 22.51 uur over de [locatie 2] een persoon met iets in zijn handen liep. Een tweede persoon liep daarbij achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later waren er lichtflitsen waar te nemen bij de [adres 1] , waarna beide personen weer terug renden naar waar zij vandaan kwamen.
Nabij de woning aan de [adres 1] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de vier hulzen van het kaliber 7,62x39mm zijn en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47). De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62x39mm.
4.3.2.2.3.7
Vluchten naar [plaats 14] – [bedrijf 1]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 5] * [telefoonnummer 2] , [C] * [telefoonnummer 8] en * [telefoonnummer 9] (partner van [medeverdachte 2] ) en [D] * [telefoonnummer 10] (partner van [verdachte] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] . Dit nummer behoort toe aan [bedrijf 1] te [plaats 14] .
4.3.2.2.3.8
Het ophalen door [C]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [C] * [telefoonnummer 8] blijkt dat het telefoonnummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in [plaats 5] . Vervolgens straalde het telefoonnummer tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [locatie 12] te [plaats 14] aan om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [locatie 13] te [plaats 4] aan te hebben gestraald. Daarnaast is het navigatiesysteem uit de Fiat Panda die in gebruik was bij [C] nader onderzocht. Hieruit volgt dat er twee opvallende locaties zijn aangetroffen, namelijk de [locatie 14] te [plaats 14] en [locatie 15] Tevens zijn er coördinaten aangetroffen in de TomTom-navigatie en deze coördinaten kwamen uit op de locatie [locatie 12] in [plaats 14] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [C] [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft opgehaald in [plaats 14] . Het adres [locatie 14] komt overeen met de door [medeverdachte 1] gegeven beschrijving van de plaats waar ze de auto in [plaats 14] hebben geparkeerd en waar de auto en het wapen later door [medeverdachte 2] zijn opgehaald.
4.3.2.2.3.9
Onderzoek Kalasjnikov door [medeverdachte 2]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres 9] te [plaats 4] zijn verschillende foto’s aangetroffen van [medeverdachte 2] en [C] . Tevens zijn er vier opvallende afbeeldingen aangetroffen. Het betreft twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenzijde van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en lege huls. In het uitwerpmechanisme is een patroon of huls te zien dat/die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov betreft, waarmee doorgaans munitie met het kaliber 7,62x39mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een storing te zien. Er is namelijk een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de voornoemde afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is een houten bruine tafel met een zwarte placemat en de ondergrond daarvan, witte rechthoekige tegels, te zien. Zowel [medeverdachte 1] als [C] herkennen de ondergrond als de woning van de moeder van [C] . [C] herkent ook de tafel en placemat als van haar moeder.
4.3.2.3
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] op 29 juni 2017 toezicht heeft gehouden en als back up voor de schutter [medeverdachte 2] heeft gefungeerd bij de beschieting van de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats 3] .
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft immers in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gehandeld en zelf een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, door mee te gaan voor het houden van toezicht op de aangewezen schutter [medeverdachte 2] en aanwezig te zijn om het schieten over te nemen voor het geval [medeverdachte 2] zijn taak niet zou verrichten. [verdachte] heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging doodslag niet bewezen en zal [verdachte] daarvan vrijspreken. Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] en zijn medeverdachten opzet hadden (al dan niet in voorwaardelijk zin) op de dood van de bewoners van de [adres 1] en/of naastgelegen woningen. De bedoeling was immers om een huis te beschieten waarvan het uitgangspunt was dat de bewoners juist niet thuis zouden zijn en de bewoners van de te beschieten woning waren ook daadwerkelijk niet thuis. De kans dat toevallig op enig moment iemand zich in een huis bevindt waarvan de bewoners in het buitenland zijn, acht de rechtbank bovendien onder de gegeven omstandigheden niet zodanig groot dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans op de dood van een persoon in dat huis. Ook de kans dat bij de beschieting van een woning een bewoner van een naastgelegen woning dodelijk getroffen wordt, is niet zodanig groot dat de rechtbank die kans onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk acht. Van het op de koop toenemen van een aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner van een naastgelegen woning is daarom geen sprake, zodat opzet (ook in voorwaardelijke zin) op de dood van bewoners van naastgelegen woningen ontbreekt.
4.3.3Lis
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. De rechtbank zal daarbij de verweren die zijn gevoerd over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] buiten beschouwing laten, omdat zij deze verklaringen niet zal gebruiken voor het bewijs.
4.3.3.1
Liquidatie van [slachtoffer 17]
Op 26 juli 2017 omstreeks 21.20 uur is [slachtoffer 17] in zijn auto tegenover [bedrijf 2] aan de [locatie 16] te [plaats 4] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.3.2
Forensisch onderzoek
Op de plaats delict zijn veertien hulzen aangetroffen. Om 22.35 uur is in [plaats 15] een uitgebrande auto aangetroffen met in de kofferbak een kalasjnikov (AK-47). Door het NFI is onderzoek gedaan naar de vraag of de aangetroffen hulzen met deze kalasjnikov zijn verschoten. De uitkomsten van dit vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer alle hulzen uit de aangetroffen kalasjnikov afkomstig zijn, dan wanneer de hulzen met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn verschoten.
Ook zijn op de plaats delict en in het lichaam van [slachtoffer 17] diverse kogels en kogelmanteldelen aangetroffen en nader onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker tot minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer ze uit één en dezelfde loop zijn afgevuurd dan wanneer de kogels en kogelmanteldelen afkomstig zijn uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Op de hoek van het tegenover de uitgebrande auto gelegen parkeervak, nabij een afvalbak, heeft de politie verbrande kledingresten aangetroffen. Deze verbrande kleding is veiliggesteld voor nader onderzoek. Op één van deze kledingresten, een vest, is een bemonstering uitgevoerd dat nader is onderzocht. Op dit deel van het vest werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. De uitkomsten van het onderzoek zijn een miljard keer waarschijnlijker wanneer dit DNA-mengprofiel het DNA-materiaal bevat van [verdachte] en een willekeurig onbekend persoon dan wanneer het DNA-materiaal bevat van twee willekeurige onbekende personen. Op een ander kledingstuk, een onderdeel van een vest dan wel trui, is eveneens een bemonstering uitgevoerd. Op dit kledingstuk werd eveneens een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarbij de uitkomsten van het onderzoek een miljard keer waarschijnlijker zijn als dit DNA-mengprofiel DNA-materiaal bevat van [medeverdachte 17] en een willekeurig onbekend persoon dan wanneer het DNA-materiaal bevat van twee willekeurige onbekende personen.
De twee bemonsteringen zijn nog onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 12] , [E] , [F] , [slachtoffer 8] , [G] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [H] , [medeverdachte 18] , [I] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] . Hieruit zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van celmateriaal van één van deze personen.
4.3.3.3
Getuigen
Getuige [getuige 4] is na het horen van enkele harde knallen naar zijn raam gelopen. Op het moment dat hij ging kijken zag hij dat er twee personen volledig in het donker gekleed en met hoodies op wegrenden op de plek waar de schoten vandaan kwamen. De getuige zag dat de tweede persoon bij het wegrennen een groot/lang voorwerp bij zich droeg. Getuige [getuige 5] hoorde vrijwel direct na de schoten het geluid van een automotor en zag kort daarna een BMW 5-serie type E61 met een enorme snelheid rijden. Later zag de getuige op Twitter dat er een uitgebrande auto was aangetroffen in [plaats 15] . Aan de velg zag de getuige dat dit een BMW 5-serie type E61 betrof.
De rechtbank overweegt dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 2] en de getuige [getuige 3] gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank gebruikt deze verklaringen niet voor het bewijs, zodat deze verweren onbesproken kunnen blijven.
4.3.3.4
Beschouwing naar aanleiding van het forensisch onderzoek en de plaats delict-getuigen
De rechtbank gaat er op grond van de bovenstaande onderzoeksbevindingen van uit dat er bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 17] met één vuurwapen is geschoten, namelijk de aangetroffen kalasjnikov, dat er tenminste twee personen zijn betrokken bij de uitvoering van de moord en dat de uitgebrande auto door de daders van de moord op [slachtoffer 17] als vluchtauto is gebruikt. Gelet op de locatie waar de verbrande kledingresten zijn aangetroffen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat deze kledingstukken zijn gedragen door de daders van de moord op [slachtoffer 17] .
De rechtbank overweegt vervolgens dat de op de kleding aangetroffen DNA-sporen die matchen met het DNA-materiaal van [medeverdachte 17] en [verdachte] dadersporen kunnen zijn: deze sporen kunnen daar immers op terecht zijn gekomen door het dragen van de kleding bij de uitvoering van de liquidatie. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. De DNA-sporen kunnen daar ook op andere wijze terechtgekomen zijn. Verder zijn er ook biologische sporen aangetroffen van andere personen (DNA-mengprofiel en haren), welke personen op basis van deze bevindingen dus ook potentiële verdachten zijn.
[medeverdachte 17] en [verdachte] hebben verklaard dat zij niet weten hoe hun DNA-materiaal op de kleding terecht zou kunnen zijn gekomen. [medeverdachte 17] heeft wel verklaard dat hij een kraampje heeft waar hij tweedehands kleding verkoopt, en dat de verklaring voor het aangetroffen DNA-materiaal in die omstandigheid gevonden kan worden.
4.3.3.5
Het scenario waarbij [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 17] betrokkenheid hebben bij de liquidatie van [slachtoffer 17]
De rechtbank overweegt allereerst dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 5] had gehoord dat ‘ [bijnaam slachtoffer 17] ’ moest worden geliquideerd. [medeverdachte 5] was bezig met het zoeken van ‘ [bijnaam slachtoffer 17] ’ en om hem te lokken.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 1] . Weliswaar heeft hij in zijn verklaringen de feiten en omstandigheden uit de onderzoeken Lis en Barbera door elkaar gehaald, maar de kern van zijn verklaring, dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 5] had gehoord dat er een Belg moest worden geliquideerd, is daarbij steeds hetzelfde gebleven.
[medeverdachte 5] is de leider van een criminele organisatie die tot doel heeft het liquideren van mensen, zoals de rechtbank zal overwegen bij de beoordeling van de verdenkingen in het deelonderzoek over de criminele organisatie en zoals ook volgt uit de deelonderzoeken waarbij [medeverdachte 5] betrokken is. [verdachte] was gelet op zijn betrokkenheid in de deelonderzoeken Gezicht en Goudvink ook lid van die criminele organisatie. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de bewijsmiddelen in bovengenoemde onderzoeken. Voor [medeverdachte 17] geldt dat hij, zoals uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt, net als [verdachte] onderdeel uitmaakte van het chapter [plaats 8] onder leiding van [medeverdachte 18] . Verder blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 18] in het onderzoek Gezicht wilde dat [medeverdachte 17] samen met [verdachte] mee zou gaan naar [plaats 3] om met een kalasjnikov een woning te beschieten, maar dat uiteindelijk [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn meegegaan omdat [medeverdachte 5] dat zo had bepaald.
De liquidatie van [slachtoffer 17] vond plaats voor [bedrijf 2] in [plaats 4] . Dit was niet alleen de plaats waar tot januari 2017 de clubavonden van [naam 1] plaatsvonden, maar ook de plaats waar [medeverdachte 5] eerder had geprobeerd [slachtoffer 10] naartoe te lokken om deze te laten te liquideren. Zie hiervoor hetgeen de rechtbank heeft overwogen bij de beoordeling van de verdenking in het deelonderzoek Barbera.
Uit de omstandigheden dat [medeverdachte 5] bezig was met de liquidatie van ‘ [bijnaam slachtoffer 17] ’, de Belg [slachtoffer 17] geliquideerd is voor [bedrijf 2] en het feit dat op de verbrande kledingresten DNA-profielen zijn aangetroffen van twee personen die in de groep van personen rondom [medeverdachte 5] verkeerden, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 17] te laten liquideren. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat DNA-materiaal van twee personen uit de omgeving van [medeverdachte 5] op deze kledingstukken terecht zou zijn gekomen, als zijn organisatie niets van doen zou hebben gehad met deze liquidatie. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 17] en/of [verdachte] de liquidatie hebben gepleegd. In theorie is het immers nog denkbaar dat andere personen uit de omgeving van [medeverdachte 5] de moord hebben gepleegd en dat het DNA-materiaal van [medeverdachte 17] en [verdachte] op de kledingstukken terecht is gekomen doordat zij met deze personen contact hebben gehad. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 18] in contact staat met [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 18] opdrachten van [medeverdachte 5] aanneemt en dat [medeverdachte 18] ook mensen heeft om die opdrachten uit te voeren. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij weet dat [verdachte] bereid is liquidaties uit te voeren, hetgeen ook wordt bevestigd door de rol van [verdachte] in onderzoek Goudvink.
Op 14 december 2017 voeren ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 7] ’, veredeld als [medeverdachte 7] een PGP-chatgesprek met elkaar. Hierbij geeft [medeverdachte 5] aan dat morgen een paar ‘heads’ terugkomen uit Engeland en dat hij deze gaat proberen direct op ‘die twee’ en ‘sport’ te zetten. Op 18 december 2017 stuurt [medeverdachte 18] een video en twee foto’s naar [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] vraagt daarbij aan [medeverdachte 18] welke stad dit is. [medeverdachte 18] reageert: “ [locatie 22] ”. Op deze foto’s met daarop kennelijk leden van het chapter [plaats 16] zijn zowel [medeverdachte 18] als [medeverdachte 17] te zien. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat met ‘heads’ schutters worden bedoeld die liquidaties uitvoerden.
Uit het in de bewijsmiddelen aangehaalde tapgesprek blijkt dat [medeverdachte 17] en [verdachte] in de woorden van [medeverdachte 18] matties waren en goed samenwerkten. Zoals hiervoor overwogen, wilde [medeverdachte 18] aanvankelijk ook dat [medeverdachte 17] samen met [verdachte] een woning in [plaats 3] zou gaan beschieten (deelonderzoek Gezicht). Van hen beiden is DNA-materiaal aangetroffen op de kleding die door de uitvoerders van de moord is gebruikt.
De DNA-sporen zijn ook vergeleken met het DNA-materiaal van andere personen uit de omgeving van [medeverdachte 5] die in verband worden gebracht met het uitvoeren van liquidaties. Van geen van hen zijn DNA-sporen aangetroffen. Er bestaan ook overigens geen aanwijzingen dat er andere personen zijn in de omgeving van [medeverdachte 5] die de moord hebben uitgevoerd en evenmin zijn er andere personen van wie met enige mate van waarschijnlijkheid zou kunnen worden aangenomen dat zij bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 17] zijn betrokken.
4.3.3.6
De rol van [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 17]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 17] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 17] .
Ten aanzien van [medeverdachte 5] overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 5] bij het daadwerkelijke doodschieten van [slachtoffer 17] aanwezig is geweest, maar wel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] in de voorbereiding van de uitvoering van de liquidatie bezig was met het zoeken en lokken van [slachtoffer 17] . Gelet op ieders rol binnen de criminele organisatie kan het niet anders zijn geweest dan dat [medeverdachte 5] de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 17] heeft aangenomen en vervolgens de uitvoering heeft uitgezet bij [verdachte] en [medeverdachte 17] . [medeverdachte 5] heeft ervoor gezorgd dat aan hen de benodigde middelen (wapens en auto’s) ter beschikking werden gesteld en heeft de locatie voor de liquidatie bepaald. De rechtbank baseert zich daarbij in het bijzonder op de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen bij de deelonderzoeken Charon, Charlie17, Breuk, Langenhorst, Lis en de criminele organisatie. Ook in die deelonderzoeken was onder andere sprake van een lokafspraak, van (automatische) vuurwapens, een vluchtauto die in brand gestoken is en meerdere uitvoerders. Daarmee is de bijdrage van [medeverdachte 5] van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Wat betreft [verdachte] en [medeverdachte 17] geldt dat zij de uitvoerders van de liquidatie zijn. Wie van de twee heeft geschoten is niet gebleken, maar dit staat aan bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. Ook voor hen geldt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij ieders bijdrage van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 17] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 17] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.3.7
Omslag in het denken van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren voor [medeverdachte 17] en [verdachte] wat betreft hun betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 17] . Nu komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring. Deze omslag in het denken van de rechtbank is een gevolg van het feit dat de rechtbank nu, na afronding van het hele onderzoek ter terechtzitting, de bewijsmiddelen op een andere wijze heeft beoordeeld. Eerder heeft de rechtbank de bewijsmiddelen, en dan met name de DNA-sporen, op zichzelf beoordeeld en niet in onderlinge samenhang met bijvoorbeeld andere deelonderzoeken. Na afronding van het gehele onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank echter tot het oordeel gekomen dat als de bewijsmiddelen in het Eris-dossier in onderling verband en samenhang worden beoordeeld, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 17] zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 17] , waarbij [medeverdachte 5] de regievoerder was en [verdachte] en [medeverdachte 17] de uitvoerders.
4.3.4Goudvink
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.4.1
Aanhouding 1 augustus 2018 met vuurwapen, demper en patronen in een gestolen voertuig
Op 1 augustus 2018 zijn [verdachte] , [getuige 6] en [I] aangehouden in een naar wat later blijkt gestolen BMW voorzien van valse kentekenplaten [kenteken] . In de kofferbak is een rugtas aangetroffen met daarin een automatisch vuurwapen met daarbij passende demper en patronen.
4.3.4.2
BMW en rugtas van [verdachte]
Uit verklaringen van [getuige 6] en haar broertje [getuige 7] blijkt dat zowel de gestolen BMW als de geleende rugtas toebehoorden aan [verdachte] .
4.3.4.3
PGP-telefoon van [verdachte]
Bij de fouillering van [verdachte] is een PGP-telefoon van het merk Nokia inbeslaggenomen. Deze telefoon is nader onderzocht en uit dit onderzoek is gebleken dat er verschillende audioberichten op de telefoon waren opgeslagen. Op twee audiogesprekken van 27 juli 2018 en 31 juli 2018 is de stem van [verdachte] te horen.
Verder heeft [getuige 6] verklaard dat [verdachte] dagelijks gebruik maakte van twee telefoons, waaronder een witte telefoon waarmee [verdachte] enkel berichten verzond en nooit belde. Deze telefoon droeg hij bij zich bij zijn aanhouding. De rechtbank stelt daarom vast dat de onder [verdachte] in beslag genomen PGP-telefoon aan [verdachte] toebehoorde.
4.3.4.4
Eerdere bezoeken aan [plaats 9]
Uit nader onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [verdachte] * [telefoonnummer 12] , een andere telefoon van [verdachte] * [telefoonnummer 6] en de telefoon van [getuige 6] * [telefoonnummer 13] is gebleken dat de PGP-telefoon * [telefoonnummer 12] op 9, 10, 19 en 25 juli 2018 een zendmast aanstraalde in [plaats 9] , waarbij op 10, 19 en 25 juli 2018 een zendmast werd aangestraald die zich nabij de voormalig woning van [slachtoffer 18] bevindt aan de [adres 10] te [plaats 9] . Uit de analyse van de telefoon van [getuige 6] * [telefoonnummer 13] is gebleken dat het telefoonnummer op 17, 19, 25 en 26 juli 2018 gebruik maakte van een zendmast nabij de voormalig woning van [slachtoffer 18] .
Op de PGP-telefoon * [telefoonnummer 12] zijn verschillende afbeeldingen aangetroffen, waaronder drie afbeeldingen van een woonwijk. Deze foto’s zijn gemaakt op 18 juli 2018 om 21.26 uur en 21.27 uur en op 19 juli 2018 om 10.19 uur. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de woonwijk is gefotografeerd vanaf de [locatie 17] in [plaats 9] in de richting van het [locatie 18] te [plaats 9] . In de verte geeft deze foto zicht op het adres van [slachtoffer 18] .
[getuige 6] heeft verklaard dat zij meerdere keren op verzoek van [verdachte] met [verdachte] zelf en met [verdachte] en [I] naar [plaats 9] is gereden, waarbij [verdachte] tegen [getuige 6] zou hebben gezegd dat hij daar een woning ging bezichtigen. Op 1 augustus 2018 (de dag van de aanhouding) zijn [getuige 6] , [verdachte] en [I] met voornoemde BMW en de Volkswagen Polo van [getuige 6] naar [plaats 9] gereden, alwaar [verdachte] en [I] een wijk inreden met de Volkswagen Polo. Vijf minuten later kwamen zij aanlopen en stapten ze in bij [getuige 6] in de BMW. Uiteindelijk zijn ze gedrieën aangehouden op de terugweg naar [plaats 8] . De Volkswagen Polo is enige tijd later opgehaald door familie van [getuige 6] in [plaats 9] . Bij de aanhouding van [I] is een autosleutel aangetroffen van het merk Volkswagen. Aangezien [verdachte] en [I] blijkens de hierboven genoemde telecomgegevens diverse malen tezamen naar de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 18] zijn gegaan, ook samen waren op het moment dat ze werden aangehouden in de BMW, terwijl zij die dag kort daarvoor de Volkswagen Polo van [getuige 6] in [plaats 9] hebben geparkeerd, gaat de rechtbank ervan uit dat [I] weet gehad heeft van de voorbereidingshandelingen en daarom als medepleger dient te worden aangemerkt.
4.3.4.5
PGP-gesprek over [slachtoffer 18] op een onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen telefoon
Op een onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een video aangetroffen van een PGP-gesprek van onder meer 24 september 2018. In deze chat vraagt ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , aan ‘ [PGP accountnaam 2] ’, niet veredeld, of hij [slachtoffer 18] kent. [medeverdachte 5] vraagt dit omdat hij meer informatie over [slachtoffer 18] wil. [medeverdachte 5] wil graag weten in wat voor auto hij rijdt. De beloning is ‘150’, maar dat kan worden verhoogd. [medeverdachte 5] zegt tegen ‘ [PGP accountnaam 2] ’, dat wanneer hij dé tip geeft, hij wat ‘moois’ zal krijgen. [medeverdachte 5] geeft te kennen dat hij al weet dat [slachtoffer 18] woonachtig is op de [locatie 19] en dat hij elke woensdag zijn vuilnisbak buiten zet. Verder laat [medeverdachte 5] weten: “Maar deze hadden we al bijna. Zette zijn bak buiten. Nog steeds. Maar hij is schichtig. Kijkt goed om zich heen” en “Huis hebben we al. Nu alleen auto en café exact. Als ik auto weet staan ze ernaast in bus”.
Uit onderzoek bij de gemeente [plaats 9] blijkt dat in heel 2018 de inzameldagen voor afval op donderdag waren.
Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de organisatie van [medeverdachte 5] bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 18] , ook reeds enige tijd voor het bericht van 24 september 2018.
4.3.4.6
De rol van [verdachte]
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich samen met een ander op 1 augustus 2018 schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 18] . De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 1 augustus 2018 is aangehouden, terwijl hij reed als bijrijder in een gestolen auto met valse kentekenplaten en met in de kofferbak een vuurwapen en daarbij passende munitie en een geluiddemper. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de gestolen auto, het wapen, de munitie en de geluiddemper feitelijk aan [verdachte] toebehoorden. Bovendien beschikte [verdachte] bij zijn aanhouding over een PGP-telefoon, met daarop foto’s waarop de directe omgeving van het woonadres van [slachtoffer 18] is te zien.
Op grond van de resultaten van het onderzoek dat na de aanhouding is verricht, zijn deze omstandigheden redelijkerwijs niet anders te duiden dan dat [verdachte] op 1 augustus 2018 bezig was met het voorbereiden van de voorgenomen moord op [slachtoffer 18] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de door [medeverdachte 5] gefilmde chatberichten van 24 september 2018 blijkt onmiskenbaar dat [medeverdachte 5] zich met zijn criminele organisatie bezighield met de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 18] , waarbij onder meer de adresgegevens van [slachtoffer 18] zijn gedeeld en de gangen van [slachtoffer 18] na zijn gegaan. [medeverdachte 5] merkt in deze berichten van 24 september 2018 ook op dat ze [slachtoffer 18] ‘al bijna hadden’.
Tegen deze achtergrond staat voor de rechtbank vast dat [verdachte] zich (samen met [I] ) bezig heeft gehouden met het voorbereiden van de moord op [slachtoffer 18] . [verdachte] maakte deel uit van de criminele organisatie van [medeverdachte 5] en heeft in juli 2018 diverse malen de directe omgeving van [slachtoffer 18] bezocht, ook in het bijzijn van [I] . Daarbij beschikte hij op zijn PGP-telefoon over foto’s met uitzicht op de directe woonomgeving van [slachtoffer 18] en is hij, met [I] , ook op de dag van de aanhouding in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 18] geweest met de BMW, zijn PGP-toestel en het wapen, de geluidsdemper en bijpassende munitie. Nu enige plausibele verklaring van de zijde van [verdachte] is uitgebleven, kunnen deze omstandigheden redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat [verdachte] op 1 augustus 2018 voornoemde goederen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding op de moord op [slachtoffer 18] . Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] afgelegde verklaringen. Die verklaringen worden namelijk ondersteund door onder meer de telecomgegevens van [verdachte] , zijn connectie met de criminele organisatie van [medeverdachte 5] , zoals die ook in het deelonderzoek Gezicht is gebleken en het aantreffen van het PGP-toestel onder [verdachte] , met daarop foto’s van de directe omgeving van het beoogde slachtoffer.
4.3.5Criminele organisatie
4.3.5.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel. Een organisatie van vermoedelijk [B] , waarvan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 5] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 5] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [B] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 5] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam 2] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [naam 1] . De moord op [slachtoffer 16] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 5] niet in opdracht van vermoedelijk [B] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 5] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 5] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [naam 1] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [naam 1] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 6] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 3] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.5.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).\ De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit, omdat niet blijkt dat [verdachte] het oogmerk van de tenlastegelegde organisatie opzettelijk heeft ondersteund.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Gezicht, Lis en Goudvink. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] in de periode van 29 juni 2017 (deelonderzoek Gezicht) tot en met 1 augustus 2018 (deelonderzoek Goudvink) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als medepleger van de beschieting in [plaats 3] , de liquidatie van [slachtoffer 17] en de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 18] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Hoewel de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 17] onbekend is gebleven, is deze liquidatie in ieder geval uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . Niet vereist is immers dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.