ECLI:NL:RBMNE:2022:419
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van sporthal en de beoordeling van vervangingswaarde en levensduur
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een sporthal. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A. van den Dool, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap. De waarde was vastgesteld op € 318.000,- per 1 januari 2019, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 146.000,- of subsidiair € 231.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 december 2021, waarbij eiseres niet zelf aanwezig was, maar wel haar gemachtigde. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door M.F.M. Boerlage en een taxateur.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde moet worden bepaald op basis van de vervangingswaarde, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met het overgelegde taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de sporthal niet te hoog is vastgesteld. Eiseres had aangevoerd dat de levensduur van de sporthal niet verlengd kon worden zonder renovatie of verbouwing, maar de rechtbank oordeelde dat de sporthal in goede staat verkeert en volledig in gebruik is, wat een verlenging van de levensduur aannemelijk maakt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Wolbrink, in aanwezigheid van griffier mr. C.L. Fix, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.