ECLI:NL:RBMNE:2022:4381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en bevoegdheid heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag, opgelegd op 14 augustus 2021, bedroeg € 67,70, waarvan € 65,30 aan naheffingsaanslag en € 2,40 aan kosten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 23 december 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de zaak op 30 juni 2022 digitaal is behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 23 juli 2021 een auto heeft geparkeerd op een parkeerplaats waar betaald parkeren van toepassing was, zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan. Eiseres betwistte de bevoegdheid van de teamleider Heffen en Invorderen, die de uitspraak op bezwaar had gedaan, en stelde dat deze niet het mandaat had om dit te doen. De rechtbank oordeelde echter dat de teamleider wel degelijk bevoegd was, aangezien hij was aangewezen als heffings- en invorderingsambtenaar.

Eiseres voerde verder aan dat er sprake was van overmacht, omdat zij met spoed naar het ziekenhuis moest vanwege een levensbedreigende situatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij door deze noodsituatie niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: N. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(vertegenwoordiger: A. Teunisse).

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 augustus 2021 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,70 (naheffingsaanslag: € 65,30 en kosten: € 2,40).
Bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 30 juni 2022. De gemachtigde van eiseres en de vertegenwoordiger van verweerder hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 23 juli 2021 om 11.39 uur een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) heeft geparkeerd op een parkeerplaats op [locatie] in Almere waar betaald parkeren van toepassing is, zonder dat op dat tijdstip de verschuldigde belasting was voldaan.
2. Tot de stukken van het geding behoren:
  • een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere (het College) van 13 januari 2009 waarin de Afdelingsmanager Belastingen van Publiekszaken is aangewezen als – kort gezegd – heffings- en invorderingsambtenaar;
  • een besluit van de Afdelingsmanager Belastingen van 20 januari 2009 waarin aan de Teamleider Heffing mandaat wordt verleend om namens hem de wettelijke bepalingen inzake de heffing van gemeentelijke belastingen uit te voeren en aan de Teamleider WOZ mandaat wordt verleend om namens hem de wettelijke bepalingen van de Wet WOZ uit te voeren.
Geschil
3. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a. Is [A] , teamleider Heffen en Invorderen, die uitspraak op bezwaar heeft gedaan, daartoe bevoegd?
Kan één ambtenaar worden aangewezen als heffingsambtenaar én invorderingsambtenaar?
Is het verzuim van eiseres om de parkeerbelasting te voldoen het gevolg van een omstandigheid die behoorlijke nakoming van haar verplichting om parkeerbelasting te voldoen onmogelijk maakte (overmacht)?
Beoordeling van het geschil
Onbevoegd genomen besluit
4. Eiseres neem het standpunt in dat [A] , die de uitspraak op het bezwaar van eiseres heeft gedaan, daartoe niet bevoegd was. Volgens eiseres is niet gebleken aan [A] mandaat is verleend om uitspraak op bezwaar te doen.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het College bij besluit van 13 januari 2009 de Afdelingsmanager Belastingen heeft aangewezen als – kort gezegd – heffings- en invorderingsambtenaar en dat de Afdelingsmanager Belastingen van Almere bij besluit van 20 januari 2009 de Teamleider Heffing heeft gemandateerd om namens hem – kort gezegd – de wettelijke bepalingen inzake de heffing van gemeentebelastingen uit te voeren. Tot die wettelijke bepalingen behoren de bepalingen inzake het doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat [A] de in het mandateringsbesluit genoemde Teamleider Heffing is. De beroepsgrond slaagt niet.
Onverenigbaarheid van functies
5. Eiseres neemt het standpunt in dat één functionaris niet zowel heffingsambtenaar als invorderingsambtenaar kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de wet noch in de jurisprudentie steun voor dit standpunt te vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op overmacht
6. Eiseres neemt het standpunt in dat er sprake was van een overmachtssituatie waardoor zij niet in staat was de parkeerbelasting op de voorgeschreven wijze te voldoen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij met spoed naar het ziekenhuis moest, omdat er sprake was van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Dit kon levensbedreigend zijn. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er van overmacht sprake was.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Parkeerbelasting is een objectieve belasting. In de regel is er geen ruimte om de heffing van volgens de wet verschuldigde parkeerbelasting achterwege te laten vanwege persoonlijke omstandigheden of belangen van de belastingplichtige. Dit ligt anders indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat sprake is van een noodsituatie of spoedeisende situatie, waardoor iemand absoluut, feitelijk en fysiek, verhinderd is om de volgens de wet verschuldigde belasting te betalen. [1]
8. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake is van een situatie als onder 7, tweede volzin bedoeld. Gelet op de onder 6 genoemde, door eiseres aangevoerde omstandigheden, die zij naar het oordeel van de rechtbank met wat zij heeft aangevoerd en overgelegd voldoende aannemelijk heeft gemaakt, kon van eiseres menselijkerwijs niet geëist worden dat zij na het parkeren van de auto iets anders zou doen dan zonder verwijl het ziekenhuis ingaan om daar met spoed de medische zorg te krijgen die zij nodig had. De beroepsgrond slaagt. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigen.
10. Voorts zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.028,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269,- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, met wegingsfactor 0,5). [2] Daarbij is de rechtbank voor de beroepsfase, met in achtneming van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 759,-.‬‬‬
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietig de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.028,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 13 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2392.
2.Zie de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.