ECLI:NL:RBMNE:2022:4397
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning; vaststelling van de waarde in goede justitie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 418.000,- door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & Hoogheemraadschap. De waarde was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en gold voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 380.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 13 juni 2022, waar ook een taxateur van verweerder aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix die door verweerder was overgelegd, voldeed niet aan de eisen, omdat de gebruiksoppervlakte van de referentiewoning niet goed was onderbouwd. De rechtbank ging uit van de gebruiksoppervlakte van 132 m2, zoals vermeld op de vastgoedkaart, en concludeerde dat de waarde van de woning in goede justitie moest worden vastgesteld. Uiteindelijk stelde de rechtbank de waarde vast op € 400.000,-, wat lager was dan de door verweerder vastgestelde waarde, maar hoger dan de door eiser voorgestane waarde.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig moest verminderen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056,- en moest het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser worden vergoed.