ECLI:NL:RBMNE:2022:4402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
22/1812
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan over de herziening van een WAO-uitkering van eiseres. Eiseres had in het verleden een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 2006 ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid onder de 15% was gedaald. Eiseres heeft meerdere keren geprobeerd om het Uwv te verzoeken om terug te komen op het besluit van 10 november 2011, waarbij haar aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. In haar verzoek van 14 juni 2021 stelde eiseres dat zij lijdt aan ME/CVS en dat haar kaakklachten waren toegenomen. De rechtbank heeft de procedurestappen en relevante feiten uiteengezet, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op het besluit van 10 november 2011, zowel voor het verleden als voor de toekomst. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit. Eiseres kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),
(gemachtigde: J. Swart).

Inleiding

Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres geen recht heeft op een WAO-uitkering. Voordat de rechtbank haar oordeel geeft, zal zij eerst beschrijven welke procedurestappen er tot het moment van deze uitspraak zijn genomen en van welke relevante feiten en omstandigheden de rechtbank uitgaat.
In het primaire besluit van 9 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen op zijn eerdere besluit van 10 november 2011, waarbij de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2022. In het besluit van
14 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Relevante feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was als laatste werkzaam als wasserijmedewerker voor gemiddeld 10 uur per week. Zij kreeg met ingang van 9 mei 1990 een uitkering op grond van WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Bij besluit van 12 april 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 4 juni 2006 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 3 april 2016 minder dan 15% was. Bij beslissing op bezwaar van 28 november 2006 is alleen de datum van de intrekking veranderd in
9 oktober 2006. Bij uitspraak van 13 december 2007 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 28 november 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 juli 2009 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [2]
2. Op 21 augustus 2009 heeft eiseres een formulier “Melden van verslechterde gezondheid” bij het Uwv ingediend. Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid per mei 2009 niet is toegenomen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder een WAOuitkering heeft ontvangen. Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
30 oktober 2009 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van
1 februari 2011 [3] het beroep van eiseres tegen het besluit van 24 maart 2010 ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft zich per mei 2011 opnieuw gemeld bij het Uwv wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een WAO-uitkering afgewezen, omdat haar arbeidsongeschiktheid per
29 mei 2011 niet is toegenomen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder een WAO-uitkering kreeg. Het bezwaar van eiseres is door het Uwv bij besluit van 23 maart 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 november 2012 [4] heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 maart 2012 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de CRvB bevestigd bij zijn uitspraak van 30 juli 2014. [5] Het verzoek om herziening van deze uitspraak is door de CRvB afgewezen bij zijn uitspraak van
30 september 2015. [6]
4. Onder bijvoeging van medische informatie is bij brief van 28 november 2016 het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 10 november 2011. Bij besluit van 27 december 2016 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van zijn besluit van 10 november 2011. Bij besluit van 18 september 2017 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 december 2016 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van
10 december 2018 [7] het beroep van eiseres tegen het besluit van 18 september 2017 gegrond verklaard en het besluit van 18 september 2017 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit wel in stand gelaten. Deze uitspraak is door de CRvB bevestigd bij zijn uitspraak van 24 september 2020. [8]
5. In de huidige procedure gaat het om het volgende. Op 14 juni 2021 heeft eiseres wederom het Uwv verzocht om terug te komen op het besluit van 10 november 2011 en om een nieuwe beoordeling uit te voeren omdat eiseres ME/CVS stelt te hebben. Vervolgens heeft het Uwv de besluiten genomen zoals vermeld in de inleiding van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank begrijpt de aanvraag van eiseres van 14 juni 2021 zo dat zij met haar aanvraag heeft beoogd dat het Uwv terugkomt van het besluit van 10 november 2011, zowel voor het verleden als voor de toekomst.
7. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht geweigerd heeft terug te komen van het besluit van 10 november 2011, zowel voor het verleden als voor de toekomst. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening voor het verleden
8. Het Uwv heeft geweigerd om voor het verleden terug te komen van zijn eerdere beslissing omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zouden zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet de bestuursrechter bij een verzoek om terug te komen van een besluit, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of het Uwv zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden zijn. [9]
Als het bestreden besluit deze toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De stukken die eiseres voor het eerst in beroep heeft overgelegd kunnen niet door de rechtbank bij deze beoordeling worden betrokken. Voor de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden kan de bestuursrechter slechts rekeninghouden met feiten en omstandigheden en stukken die uiterlijk in de bezwaarfase zijn aangevoerd of ingebracht. [10]
9. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het Uwv daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden is sprake als feiten en omstandigheden ná het oorspronkelijke besluit zijn voorgevallen, of daarvóór zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd.
ME/CVS
10. Eiseres stelt in haar verzoek van 14 juni 2021 dat zij ME/CVS heeft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij diverse medische stukken overgelegd.
11. Een verzekeringsarts heeft het medisch dossier van eiseres bestudeerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 25 januari 2022. Bij de beoordeling of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden heeft de verzekeringsarts de door eiseres bij haar aanvraag van 14 juni 2021 overgelegde medische informatie betrokken. In het rapport is vermeld dat uit het dossier dat in de afgelopen jaren is opgebouwd, blijkt dat eiseres bekend is met kaakklachten, chronische pijn, fibromyalgie, slaapproblemen, ijzergebrek, PTSS en een depressieve stoornis. Nergens in deze stukken wordt melding gemaakt van ME/CVS. Uit de stukken die in eiseres in bezwaar heeft ingediend, blijkt ook niet dat zij in 2011 ME/CVS had. De rechtbank stelt daarom vast dat eiseres geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die ziet op haar gezondheidssituatie in mei 2011.
12. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat voor zover het gaat om ME/CVS geen sprake is van nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden. Het Uwv heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om ten aanzien van ME/CVS het oorspronkelijke besluit van 10 november 2011 met terugwerkende kracht te herzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Kaakklachten
13. Eiseres stelt dat haar kaakklachten zijn toegenomen. Zij is hiervoor behandeld door de tandarts-gnatholoog. De huisarts heeft eiseres voor de pijnklachten doorverwezen naar een anesthesioloog-pijnspecialist, die haar heeft behandeld en doorverwezen naar een medisch psycholoog.
14. De rechtbank is van oordeel dat de kaakklachten van eiseres niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De reden hiervoor is dat de kaakklachten in 2011 al zijn meegewogen in de beoordeling of eiseres recht heeft op een WAO-uitkering. Daarbij wijst de rechtbank op de rapporten in de voorgaande procedures van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 9 november 2011 en
26 juni 2018. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
9 november 2011 zijn de kaakklachten wel gemeld, maar deze verzekeringsarts heeft daarvoor geen beperkingen aangenomen. Hieruit kan volgens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2018 worden afgeleid dat de klachten niet dermate ernstig waren dat deze hebben bijgedragen aan de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank en de Raad hebben destijds deze conclusie gevolgd. Omdat de kaakklachten in 2011 al zijn meegenomen in de beoordeling of eiseres recht heeft op een WAO-uitkering, kan volgens de rechtbank nu ook niet worden gesproken over nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres heeft geen andere argumenten naar voren gebracht die als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Herziening voor de toekomst
16. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB moet de aanvrager bij een verzoek om herziening voor de toekomst feiten en omstandigheden aandragen die aanleiding geven tot een gunstiger besluit dan het eerdere besluit. [11] Die feiten moeten (ook) zien op de oorspronkelijke beoordelingsdatum. Als het besluit destijds onjuist was, dan zou het niet eerlijk zijn als een aanvrager daardoor blijvend een uitkering misloopt. Het Uwv moet in dit geval dus onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit van 10 november 2011 onjuist was. Als het besluit destijds niet onjuist was, dan is er ook geen reden voor herziening voor de toekomst. Hierbij is van belang of de klachten die in 2011 bestonden, zijn toegenomen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiseres eerst een WAO-uitkering ontving.
17. Het Uwv concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de klachten van eiseres in 2011 zijn toegenomen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder een WAO-uitkering ontving. Uit de door eiseres ingediende stukken blijkt niet dat zij ME/CVS heeft. Ook is ME/CVS niet eerder als een ziekteoorzaak aangemerkt waarvoor eiseres een WAO-uitkering ontving. Het Uwv concludeert daarom dat haar beperkingen niet zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij een WAO-uitkering ontving. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
Ten aanzien van de kaakklachten overweegt de rechtbank als volgt. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2018 is opgenomen dat de kaakklachten ten opzichte van de situatie in mei 2011 in de loop van de tijd meer naar voren komen, althans meer op de voorgrond staan. Het staat echter niet met medische gegevens vast dat de kaakklachten te relateren zijn aan de val van eiseres in 2005. Er is in anatomische zin geen sprake van afwijkingen dus ook niet als gevolg van de val. Er kan dan ook volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden gesproken van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank en de Raad hebben destijds deze conclusie gevolgd. In wat in beroep is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om hierover anders te oordelen.
18. Het besluit van 10 november 2011 is dan ook niet onjuist. Bij het oorspronkelijke besluit is dan ook terecht geen WAO-uitkering aan eiseres toegekend, zodat geen aanleiding bestaat dat besluit voor de toekomst te herzien.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Deze zaak staat bekend onder zaaknummer UTR 10/1462.
4.Deze zaak staat bekend onder zaaknummer UTR 12/1638.
9.Uitspraak van de CRvB van 27 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
10.Uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
11.Uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.