ECLI:NL:RBMNE:2022:4699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/4277 en UTR 22/4279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan over de afwijzing van een bijstandsaanvraag door de gemeente Almere. Verzoekster had op 10 mei 2022 een tweede aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, die door verweerder op 21 juni 2022 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden, aangezien haar eerdere aanvraag op 11 november 2021 ook was afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 12 september 2022. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende spoedeisend belang had bij haar verzoek, maar oordeelde dat de gemeente Almere zorgvuldig had gehandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die haar recht op bijstand konden onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen waren die een afwijking van de standaardprocedure rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van bijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het aanvragen van bijstandsuitkeringen en de verplichting van de aanvrager om nieuwe feiten aan te dragen bij een tweede aanvraag na een eerdere afwijzing. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4277 en UTR 22/4279
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (verweerder)

(gemachtigde: M.W. Meijer).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 10 mei 2022 een tweede aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend.
Met het besluit van 21 juni 2022 (primaire besluit) heeft verweerder die afgewezen.
Verzoekster is het hier niet mee eens en heeft op 18 juli 2022 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van verzoekster met het besluit (bestreden besluit) van 12 september 2022 ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld (UTR 22/4279). Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en, via een digitale beeldverbinding, de gemachtigde van verweerder.
Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de door verzoekster overgelegde dagvaarding van 12 september 2022 blijkt dat de verhuurder de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vordert. Hiermee heeft verzoekster voldoende onderbouwd dat een spoedeisend belang aanwezig is.
Kortsluiten
2. Gelet echter op de aard van de zaak, de wens van partijen en de omstandigheid dat de voorzieningenrechter tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster voor een bijstandsuitkering afgewezen, omdat zij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gemeld, die van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen zijn voor een andere beslissing. Verzoekster heeft namelijk al eerder, op 11 november 2021, een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, die is afgewezen. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar in die procedure is door deze rechtbank op 26 augustus 2022 ongegrond verklaard. [1]
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de te beoordelen periode loopt vanaf het moment van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dat is in dit geval van 10 mei 2022 tot en met 21 juni 2022.
Zorgvuldigheidsbeginsel
5. Verzoekster stelt dat verweerder onvoldoende nader onderzoek heeft gedaan. Zo had verweerder kunnen en moeten controleren of de ex-partner van verzoekster nog steeds als dak- en thuisloos stond ingeschreven. Daarnaast had verweerder contact kunnen opnemen met de ex-partner van verzoekster om te verifiëren of de stelling van verzoekster dat er geen enkel contact meer was klopt. Van verzoekster had een dergelijk contact niet gevergd mogen worden aangezien zij doodsbang is voor haar ex-partner. Ook had verweerder een buurtonderzoek kunnen verrichten om na te gaan of en in hoeverre de ex-partner van verzoekster nog contact met haar heeft. Er is ook slechts maar één huisbezoek geweest, waarbij door verweerder is geconstateerd dat er geen spullen van de ex-partner van verzoekster in de woning lagen.
6. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder geen nader onderzoek hoefde te doen. Aangezien verzoekster een tweede aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft gedaan, ligt het op haar weg om aan te tonen dat zij nu wel voldoet aan de voorwaarden. Verweerder heeft verzoekster meerdere keren in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken aan te leveren, waar verzoekster geen/onvoldoende gebruik van heeft gemaakt. Daarnaast is het voor verweerder niet van belang of de echtgenoot van verzoekster op het adres woont, of hij als dak- en thuisloos staat ingeschreven en of er nog contact is tussen verzoekster en haar echtgenoot. Er wordt namelijk aan verzoekster tegengeworpen dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat er onder andere nog sprake is van financiële verstrengeling. Verweerder trekt niet in twijfel dat verzoekster niet meer samenwoont met haar echtgenoot. Het bestreden besluit is dus voldoende zorgvuldig voorbereid.
Nieuwe feiten en omstandigheden
7. Verzoekster voert aan dat er wel degelijk nieuwe feiten en omstandigheden zijn gemeld die aanleiding moeten zijn voor een andere beslissing. De aanvraag om bijstand moet nu worden toegewezen omdat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Verzoekster verwijst hierbij naar het huis- en contactverbod dat haar ex-partner opgelegd heeft gekregen van 15 april 2022 tot 25 april 2022 door de burgermeester en de gedragsaanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM), dat gold van 14 april 2022 tot 14 juli 2022. De geringe financiële band die nog tussen verzoekster en haar ex-partner bestaat wordt min of meer noodgedwongen voortgezet.
8. Op grond van vaste rechtspraak van de CrvB [2] ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum. De aanvrager moet dan aantonen dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat zij nu wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. De omstandigheden waar verzoekster op wijst maken namelijk niet dat er nu wel aan de voorwaarden wordt voldaan. In de eerste plaats werpt verweerder niet tegen dat verzoekster en haar ex-partner nog samenwonen, maar dat er nog sprake is van financiële verstrengeling. Van belang is dat ondanks herhaaldelijke verzoeken van verweerder, verzoekster geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de gezamenlijke en/of rekening van haar en haar echtgenoot is opgeheven en dat zij bijvoorbeeld heeft geprobeerd om de zorgtoeslag anders te regelen. Verder heeft verweerder terecht aangevoerd dat onvoldoende is gebleken van een intentie om uit elkaar te gaan. Er is namelijk niets overgelegd wat erop duidt dat er een stap zou zijn gezet om de echtscheiding in gang te zetten. Verzoekster heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er nu wel sprake is van duurzaam gescheiden leven, waardoor zij nog steeds niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
Dringende redenen
10. De voorzieningenrechter vat de beroepsgrond over dringende redenen op als een beroep op artikel 16, eerste lid, van de PW. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW, de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens rechtspraak van de CRvB is alleen sprake van zeer dringende redenen als er een acute noodsituatie is, die op geen enkele andere wijze te verhelpen is dan door het verlenen van bijstand. Een acute noodsituatie is een situatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [3]
11. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid van de Pw. In het geval van verzoekster is namelijk niet gebleken dat er door de afwijzing van haar bijstandsaanvraag een situatie ontstaat van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
Conclusie
12. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
13. Nu op het beroep wordt beslist bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2022 door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.UTR 22/1844.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:555, r.o. 4.12.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576 en van 8 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:37.