ECLI:NL:RBMNE:2022:5064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
22/3171
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente nabetaling Wajong-uitkering en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, die een Wajong-uitkering aanvraagt, een beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv waarin te weinig wettelijke rente is toegekend over de nabetaling van zijn uitkering. Eiser had in 2017 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht, maar het Uwv weigerde dit aanvankelijk. Na een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) werd de uitkering alsnog toegekend met een ingangsdatum van 21 februari 2005. Het Uwv kende echter slechts een bedrag van € 6.589,52 aan wettelijke rente toe, wat eiser te laag vond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in verzuim is sinds 30 mei 2017 en dat de wettelijke rente moet worden berekend over het volledige bedrag van € 162.504,89, in plaats van een deel daarvan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv en bepaalt dat de wettelijke rente over het volledige bedrag moet worden betaald vanaf de datum van verzuim. Eiser's verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat hij geen bewijs heeft geleverd van geestelijk letsel door het besluit van het Uwv. De rechtbank wijst het beroep gegrond en veroordeelt het Uwv tot betaling van de wettelijke rente en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

Op 21 februari 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering te ontvangen per 1 november 1993. Deze aanvraag is geweigerd door het Uwv in het besluit van 19 mei 2017. In dat besluit heeft het Uwv toegelicht dat er geen reden is om eiser vanaf 1 november 1993 een Wajong-uitkering toe te kennen. Het besluit van 19 mei 2017 heeft geleid tot een hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv in het besluit van 30 april 2021 alsnog met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering aan eiser toegekend met als ingangsdatum 21 februari 2005.
De CRvB heeft in de uitspraak van 10 december 2021 [1] geoordeeld dat het besluit van 30 april 2021, waarin kenbaar is gemaakt om in 2017 geen verdere terugwerkende kracht te verlenen dan 12 jaar, stand kan houden.
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB heeft het Uwv in het besluit van 1 februari 2022 (het primaire besluit) aan eiser een bedrag van € 6.589,52 aan wettelijke rente toegekend over de nabetaling van de Wajong-uitkering.
Het bezwaar tegen het primaire besluit wordt ongegrond verklaard in het besluit van 2 juni 2022 (het bestreden besluit). Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Volgens eiser heeft het Uwv een te laag bedrag aan wettelijke rente toegekend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Het Uwv heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

OverwegingenWat vindt het Uwv?

1. Volgens het Uwv is de hoogte van de verschuldigde wettelijke rente op een juiste manier berekend. De wettelijke rente dient volgens het Uwv berekend te worden over de hoofdsom in deze, de nabetaling van de Wajong over 2017 op 16 januari 2018, zijnde een bedrag van € 12.263,33 bruto/€ 10.358,03 netto. Dit is de enige ‘verlate betaling’. De wettelijke rente is op zichzelf een veel lager bedrag dan het bedrag dat het Uwv nu uit coulance uitbetaalt. De uitbetaalde wettelijke rente is 5/12e deel van het totale bedrag.
1.2.
De nabetaling van de Wajong-uitkering vindt plaats vanaf 21 februari 2005. Het Uwv is niet wettelijk verplicht om vanaf deze datum de Wajong-uitkering na te betalen. Het Uwv is wel verplicht om de Wajong-uitkering vanaf 21 februari 2012 na te betalen, dat is vijf jaar voor de datum van de aanvraag. De wettelijke rente dient vergoed te worden over de periode dat het Uwv met de voldoening van de wettelijke verschuldigde Wajong-uitkering in verzuim is geweest.
1.3
Het Uwv is pas in verzuim nadat de beslistermijn en de termijn om de Wajong-uitkering uit te betalen zijn verstreken. In dit geval is dat 14 weken na 21 februari 2017 (datum van de aanvraag). Dat betekent dat Uwv vanaf 30 mei 2017 in verzuim is en dat vanaf deze datum ook de wettelijke rente is verschuldigd.
1.4.
Eiser heeft dus recht op een nabetaling van zijn Wajong-uitkering over een periode van 12 jaar. Van deze periode was het Uwv over de laatste vijf jaar – vanaf 30 mei 2017 – wettelijke rente verschuldigd omdat het Uwv over de laatste vijf jaar wettelijk verplicht was om een nabetaling van de Wajong-uitkering uit te voeren. Het gevolg daarvan is dus dat het Uwv over 5/12e van totale verschuldigde Wajong-uitkering wettelijke rente is verschuldigd
Wat vindt eiser?
2. Volgens eiser is deze wijze van berekenen onjuist en dient het Uwv bij de berekening van de wettelijke rente uit te gaan van de volledige verschuldigde Wajong-uitkering en niet over een deel daarvan. Dat betekent volgens eiser dat bij de berekening van de wettelijke rente uit moet worden gegaan van een bedrag van € 162.504,89. Over dit bedrag moet de wettelijke rente worden berekend vanaf 30 mei 2017. Het Uwv blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in het bestreden besluit en vindt dat de wettelijke rente berekend moet worden over 5/12e van het verschuldigde bedrag van € 162.504,89.
3. Verder verzoekt eiser om een immateriële schadevergoeding omdat hij vindt dat hem door het besluit van 19 mei 2017 psychisch leed is aangedaan. Het Uwv is van mening dat eiser geen bewijs heeft geleverd dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen door het gestelde onrechtmatige besluit van 19 mei 2017. Volgens het Uwv is er dus geen reden voor toekenning van een immateriële schadevergoeding.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een verplichting tot betaling van een geldsom bij beschikking vastgesteld en vermeldt deze beschikking in ieder geval de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
5. Volgens artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan, als een afwijzende beschikking door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest.
Wat vindt de rechtbank?
Berekening wettelijke rente
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het Uwv vanaf 30 mei 2017 in verzuim is en dat het rentepercentage van de wettelijke rente 2% is. Ook is niet in geschil dat het Uwv aan eiser een nabetaling van de Wajong-uitkering van in totaal € 162.504,89 is verschuldigd. Partijen zijn het alleen niet eens over de hoogte van het bedrag waarover de wettelijke rente berekend moet worden.
7. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv niet dat de wettelijke rente berekend moet worden over een deel van het verschuldigde bedrag. Het Uwv heeft in een beschikking (zoals genoemd in artikel 4:102, tweede lid van de Awb) vastgesteld dat aan eiser een bedrag van € 162.504,89 verschuldigd is. Dat betekent dat er voor het Uwv een betalingsverplichting is ontstaan ten aanzien van dit bedrag. De rechtbank is het met eiser eens dat uit de uitspraak [2] van de CRvB volgt dat de wettelijke rente vervolgens betrekking heeft op de nabetaling en niet op een gedeelte van de nabetaling. Dat het Uwv niet wettelijk verplicht zou zijn om een nabetaling van € 162.504,89 te doen maakt dit niet anders, omdat het Uwv zichzelf verplicht heeft tot nabetaling van € 162.504,89 met het besluit van 1 februari 2022. Dat heeft tot gevolg dat over deze volledige nabetaling ook wettelijke rente betaald moet worden. De ingangsdatum van het verzuim zegt niets over het bedrag waarover de wettelijke rente verschuldigd is. De ingangsdatum van het verzuim zegt iets over het moment vanaf wanneer de wettelijke rente verschuldigd is. Dit betekent dat het Uwv wettelijke rente is verschuldigd over € 162.504,89 vanaf het moment dat het Uwv in verzuim is, in dit geval is dat vanaf 30 mei 2017.
8. Voor de wijze van berekenen van de wettelijke rente verwijst de rechtbank naar de vaste rechtspraak van de CRvB. [3] Op grond van die rechtspraak geldt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken. De berekende wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schadevergoeding
9. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een immateriële schadevergoeding af. Een vergoeding om een immateriële schadevergoeding kan alleen toegewezen worden als eiser door het gestelde schadeveroorzakende besluit (in dit geval het besluit van 19 mei 2017) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [4] Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij geen medische onderbouwing heeft van zijn psychische letsel en het ontstaan van dit letsel door het schadeveroorzakende besluit. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek af. Niet is vast te stellen dat eiser in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
10. Het standpunt van eiser is juist dat het Uwv uit zichzelf kan besluiten om een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Dat heeft het Uwv in het geval van eiser echter niet gedaan en er is geen aanleiding om het Uwv te verplichten om een immateriële schadevergoeding toe te kennen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

11. Het beroep is gegrond, het Uwv had bij het berekenen van de wettelijke rente uit moeten gaan van het volledige verschuldigde bedrag van € 162.504,89. Dat heeft het Uwv ten onrechte niet gedaan. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen andere uitkomst in deze procedure is dan dat het Uwv de wettelijke rente moet berekenen over een bedrag van € 162.504,89 vanaf 30 mei 2017.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn daadwerkelijke proceskosten zoals door hem is verzocht. Vergoeding van de daadwerkelijk proceskosten vindt alleen plaats als aan het onrechtmatige besluit dermate ernstige gebreken kleven dat ervan uit moet worden gegaan dat het Uwv het onrechtmatige besluit tegen beter weten in heeft genomen. De rechtbank vindt dat daar geen sprake van is. Het Uwv is overtuigd van het, gebleken onrechtmatige, bestreden besluit. De rechtbank vindt niet dat is gebleken dat het Uwv dit bestreden besluit tegen beter weten in heeft genomen.
11. De proceskostenvergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juni 2022;
- herroept het besluit van 1 februari 2022 en bepaalt dat het Uwv aan eiser wettelijke rente dient te betalen over de hele nabetaling van € 162.504,89 conform wat is overwogen in rechtsoverweging 8;
- wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Onder meer de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
4.De rechtbank verwijst naar ECLI:NL:CRVB:2019:2435.