ECLI:NL:RBMNE:2022:538

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2401
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over het recht op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.A.H.M. Steenbakkers, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV, die hem met ingang van 10 augustus 2020 slechts een loonaanvullingsuitkering (LAU) toekende en zijn bezwaar tegen de afwijzing van de IVA-uitkering ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt is volgens de geldende criteria.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze rapportages voldoen aan bepaalde voorwaarden. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet correct zijn ingeschat en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en onderbouwd zijn, en dat de door eiser ingebrachte medische informatie niet leidt tot een andere conclusie.

De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de door het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 21,32% niet betekent dat eiser niet ziek is, maar dat hij ondanks zijn beperkingen in staat is om een aanzienlijk deel van zijn inkomen te verdienen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser met betrekking tot de medische en arbeidsdeskundige beoordeling verworpen en heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser geen recht heeft op een IVA-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. Römgens).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 10 augustus 2020 recht heeft op een loonaanvullingsuitkering (LAU) op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
1.2.
Met het besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond
verklaard. Eiser heeft volgens verweerder geen recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Hij is volledig maar niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt. De duurzame beperkingen van eiser leiden tot een arbeidsongeschiktheid van 21,32%.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat eiser geen recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij op basis van zijn duurzame beperkingen niet volledig arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet
WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient
de verzekeringsarts het door verweerder vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), te hanteren. [1] Dit beoordelingskader is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het beoordelen van de vraag of de arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken. Ook als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet, is niet reeds daarom sprake van een motiveringsgebrek, als in dat concrete geval het besluit is voorzien van een deugdelijke motivering.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
6. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] van
26 februari 2021 blijkt dat op 15 februari 2021 een hoorzitting is gehouden. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het besluit volledig heeft heroverwogen. De informatie uit de behandelend sector is namelijk in de heroverweging betrokken. Verder motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom hij afwijkt van de door de primaire verzekeringsarts aangenomen urenbeperking. Daarbij is het criterium van ‘aannemelijkheid van significante verbetering’ uitgelegd en naar het oordeel van de rechtbank op de juiste wijze toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is met de rapportage eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op deze rapportage.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij heeft namelijk pijnklachten aan zijn rechterschouder- en arm, rug en benen. Op grond daarvan heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn beperkingen onderschat ten aanzien van de onderdelen 1.1 t/m 1.3, 1.7, 2.10, 3.1 t/m 3.7, 4.3, 4.4, 4.6, 4.10 t/m 4.20, 5.1 t/m 5.9 en 6.1 t/m 6.3 van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van de radioloog, fysiotherapeut, orthopedisch chirurg, oefentherapeut Mensendieck, neuroloog, psychiater en de huisarts overgelegd.
8. Allereerst overweegt de rechtbank dat zij het bestreden besluit aan de hand van de rapportage van 26 februari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeelt. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in lijn met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), een fictieve FML heeft opgesteld ten aanzien van de duurzame beperkingen van eiser. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij inzichtelijk toegelicht waarom hij de door de primaire verzekeringsarts [B] aangenomen urenbeperking van beperkt (gemiddeld ongeveer 8 uur per dag, gemiddeld ongeveer 20 uur per week en incidenteel tot en met 25 uur per week) naar enigszins beperkt (gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en gemiddeld ongeveer 40 uur per week) heeft aangepast. De reden daarvan is dat eiser sinds eind december 2020 niet meer wordt behandeld. Weliswaar geeft eiser hierover op de zitting aan dat hij zou overstappen naar een andere therapie en daartoe een nieuwe plek moest zoeken, maar waar het om gaat is dat de eerdere urenbeperking is aangenomen wegens een tijdelijke gedeeltelijke onbeschikbaarheid in verband met een behandeling die eiser onderging. Dat betekent dat met het komen te vervallen van de therapie de daaraan gekoppelde urenbeperking niet in stand kan blijven.
9. In de aanvullende medische rapportage van 15 november 2021 motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom de door eiser in beroep ingebrachte medische stukken niet tot een andere medische beoordeling leidt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het met eiser eens dat de geestelijke en lichamelijke beperkingen duurzaam zijn, maar hij stelt ook dat niet is gebleken dat de aangenomen urenbeperking onjuist zou zijn.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dat eiser zelf ervaart dat hij verdergaand beperkt is, is onvoldoende om te kunnen zeggen dat aan de onderzoeksresultaten van de artsen van verweerder moet worden getwijfeld. De door eiser ervaren klachten moeten ook medisch objectiveerbaar om er beperkingen voor het verrichten van arbeid aan te verbinden. Daarbij wil de rechtbank nog opmerken dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA uiteindelijk niet gaat om de vraag hoe ziek eiser is. Het gaat erom wat een verzekerde, ondanks zijn arbeidsbeperkingen, nog kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd (het maatmaninkomen). Hoe lager het maatmaninkomen, des te sneller is de verzekerde in staat om (een groot deel van) dat inkomen te verdienen met één van de geselecteerde functies. Hoewel eiser ten aanzien van zijn duurzame beperkingen 21,32% arbeidsongeschikt is geacht, betekent dat niet dat eiser niet ziek zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de klachten van eiser als duurzaam zijn aangemerkt. Verweerder onderkent dus dat er wel degelijk wat met eiser aan de hand is. Het berekende arbeidsongeschiktheidspercentage betekent enkel dat eiser, ondanks zijn beperkingen, nog in staat is om een groot deel van het inkomen te verdienen voorafgaande aan de datum waarop hij arbeidsongeschikt werd.
De beroepsgronden die gaan over de medische beoordeling slagen niet.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
11. Eiser voert aan dat de vijf geselecteerde functies niet passend voor hem zijn, wegens overschrijdingen van zijn mogelijkheden op bepaalde functieonderdelen.
12. Op de zitting voert eiser aan dat hij op 19 november 2021 het rapport van het arbeidsdeskundig vervolgonderzoek van 18 november 2021 heeft ontvangen. Dit is te laat. Na beraad heeft eiser onder protest toestemming te geven om dit stuk aan het dossier toe te voegen.
13. In reactie hierop geeft verweerder op de zitting aan dat hij bij het voorbereiden van de zaak heeft geconstateerd dat de stukken afkomstig uit het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) niet naar de rechtbank zijn doorgestuurd. Verweerder heeft het nodig geacht dit na te sturen, alleen al om de rechtbank zorgvuldig te informeren. Verder brengt verweerder naar voren dat sommige signaleringen in het Resultaat Functiebeoordeling van 20 april 2021 niet volledig zijn gemotiveerd, hetgeen meteen is hersteld.
14. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een motiveringsgebrek, aangezien de complete toelichting op de signaleringen van het Resultaat Functiebeoordeling binnen de tiendagentermijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingediend. De rechtbank passeert het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met deze toelichting op de signaleringen gemotiveerd onderbouwd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 28 juni 2021 dat de hantering van Engelse termen bij de functie van productiemedewerker industrie geen problemen voor eiser zouden moeten opleveren. Dat betekent dat eiser de geduide functies kan uitoefenen.
De beroepsgronden over de arbeidsdeskundige beoordeling slagen ook niet.

Conclusie

15. Verweerder heeft terecht heeft beslist dat eiser geen recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij op basis van zijn duurzame beperkingen niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt is.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8036.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4015.