ECLI:NL:RBMNE:2022:5598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van last onder dwangsom voor permanent verblijf op boot in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De eiser, eigenaar van een boot in de jachthaven, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat hij permanent op de boot verbleef, wat in strijd was met het bestemmingsplan. Het college handhaafde de last onder dwangsom na bezwaar van de eiser, maar schrapte de last voor de recreatiewoning. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college terecht handhavend optrad. De rechtbank overwoog dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college noopten om van handhaving af te zien. De rechtbank concludeerde dat de last voldoende duidelijk was en dat de eiser niet in het duister hoefde te tasten over wat er van hem verwacht werd. De eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren(het college)
(gemachtigde: mr. J.A.L. van den Puttelaar).

Inleiding

1. Met het besluit van 12 augustus 2021 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van een recreatiewoning en een boot.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college de last onder dwangsom voor het permanent bewonen van een boot gehandhaafd. Het college heeft de last onder dwangsom voor het permanent bewonen van een recreatiewoning niet gehandhaafd.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [naam 1] , en de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. [naam 2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd aan eiser
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
3. Eiser is eigenaar van een boot. De boot ligt in de jachthaven “ [Jachthaven] ” aan [adres] te [plaats] .
3.1.
Op 4 november 2020 heeft het college aan eiser een brief gestuurd waarin staat dat het vermoeden bestaat dat hij duurzaam woonachtig is in de jachthaven terwijl op grond van het bestemmingsplan uitsluitend recreatief verblijf is toegestaan. Op 15 december 2020 heeft het college aan eiser geschreven dat het voornemen bestaat aan hem een last onder dwangsom op te leggen. Eiser heeft een schriftelijke zienswijze ingediend. Vervolgens heeft het college de besluiten genomen die zijn vermeld in de inleiding.
Het geschil en het toetsingskader
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn hoofdverblijf op de boot heeft terwijl dit in strijd is met het bestemmingsplan. Het college is daarom in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
4.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [1]
4.2.
Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet is, dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten wat moet worden gedaan of nagelaten om de overtreding te beëindigen. [2]
4.3.
Eiser vindt dat het college in zijn geval ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd. Volgens eiser zijn er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college in zijn geval had moeten afzien van handhaving. Daarnaast is het volgens eiser niet duidelijk wanneer hij een dwangsom verbeurt.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
5. Eiser voert aan dat hij van de eigenaar van de jachthaven te horen heeft gekregen dat hij op de boot mag overnachten. Ook wijst eiser erop dat er postbussen langs de weg staan. Eiser voert verder aan dat zes vergelijkbare schepen in de jachthaven op dezelfde wijze worden gebruikt en dat andere eigenaren van boten in de jachthaven zelfs staan geregistreerd bij de gemeente. Volgens eiser treedt het college hier al 10 tot 25 jaar niet handhavend tegen op. Eiser heeft de indruk dat het college strenger is tegen hem dan tegen anderen, omdat hij werkzaam is bij de gemeente. Door de last onder dwangsom is de werkrelatie onder druk komen te staan. Ook voert eiser aan dat het moeilijk is om woonruimte te vinden. Hij wijst erop dat een minister in een brief aan de Tweede Kamer (de kamerbrief) heeft opgeroepen voorlopig niet handhavend op te treden tegen bewoning in strijd met het bestemmingsplan.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de uitlatingen van de eigenaar van de jachthaven en de postbussen van de kant van de weg, niet wegnemen dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op de boot terwijl dit op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Als eiser had willen weten of het was toegestaan om zijn hoofdverblijf op de boot in de jachthaven te hebben, had hij hiernaar kunnen informeren bij de gemeente. Dat heeft hij niet gedaan. Dat eiser is afgegaan op mededelingen van de eigenaar van de jachthaven, dacht dat hij op de boot mocht overnachten en verblijven en niet zelf bij de gemeente navraag heeft gedaan, is een omstandigheid die niet aan het college is te wijten en voor rekening van eiser blijft. Deze omstandigheid is daarom niet zodanig bijzonder dat het college hierom had moeten afzien van handhaving. Dit betoog slaagt niet.
5.2.
Het betoog van eiser dat het college niet handhavend optreedt tegen anderen, slaagt evenmin. Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat het onderzoek heeft gedaan en nog doet naar de zes boten die eiser noemt. Bij drie van deze boten is sprake van een woonbestemming, zodat handhaven niet aan de orde is. Bij een van de boten gaat het college handhaven en bij een tweede boot zal het college waarschijnlijk ook gaan handhaven. Verder heeft het college tijdens de zitting toegelicht dat het in 2020 en 2019 ook handhavend heeft opgetreden tegen permanente bewoning op boten in jachthavens, zodat geen sprake is van een situatie van jarenlang gedogen. Het college heeft met deze toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat het ook handhavend optreedt tegen anderen die in strijd met het bestemmingsplan hun hoofdverblijf hebben op een boot in de jachthaven. Het betoog van eiser hierover slaagt daarom niet.
5.3.
Het betoog van eiser dat het college in zijn geval strenger is en dat de werkrelatie onder druk is komen te staan, slaagt evenmin. De rechtbank begrijpt dat de ontstane situatie soms leidt tot ongemakkelijke situaties tussen sommige collega’s op het werk, zoals eiser en de gemachtigde van het college tijdens de zitting hebben toegelicht. Dat betekent echter nog niet dat het college daarom voor eiser moet afwijken van de regel dat het handhavend moet optreden als het een overtreding constateert. Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat de situatie van eiser intern is besproken en dat het college tot de conclusie is gekomen dat het een verkeerd beeld zou geven als het medewerkers van de gemeente wel in de jachthaven laat wonen. Ook heeft het college toegelicht dat de situatie van eiser zich verder niet onderscheid van die van andere overtreders waartegen het college handhavend optreedt. De rechtbank kan dat volgen.
5.4.
Dat het volgens eiser moeilijk is om woonruimte te vinden en het voor hem een natuurlijke beleving is om op een boot te slapen omdat hij uit een varende familie komt, levert evenmin een bijzondere omstandigheid op. [3] Weliswaar begrijpt de rechtbank dat het voor eiser lastig is om na zijn scheiding voor zichzelf betaalbare, passende woonruimte te vinden, maar dat geldt voor veel mensen die op zoek zijn naar betaalbare woonruimte. De kamerbrief waar eiser op wijst, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft tijdens de zitting hierover toegelicht het mede ter uitvoering van de kamerbrief een calamiteitenregeling heeft, waarin mensen gedurende een bepaalde periode zonder problemen kunnen wonen op een recreatiebestemming. Mensen kunnen in de tussentijd zoeken naar woonruimte elders. De regeling gold in het verleden voor een half jaar, maar op dit moment gaat het om een periode van een jaar. Daarmee komt het college tegemoet aan de strekking van de kamerbrief waarop eiser zich beroept. De rechtbank kan dat volgen. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert over de woningmarkt, zijn beleving en de kamerbrief geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college in zijn geval moet afzien van handhaving.
Is de last voldoende duidelijk?
6. Eiser voert aan dat het onduidelijk is wanneer en hoe vaak hij gebruik mag maken van de boot en wanneer hij een dwangsom verbeurt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de last voldoende duidelijk en concreet is. In het besluit van 12 augustus 2021 staat dat eiser wordt gelast ‘bewoning/gebruik van het recreatieobject als hoofdverblijf te beëindigen en beëindigd te houden’. In het bestreden besluit staat dat de last alleen betrekking heeft op ‘het permanente verblijf in het vaartuig’. Ook staat in het bestreden besluit dat er een dwangsom kan worden ingevorderd als eiser ‘zijn recreatieobject blijft gebruiken om er permanent te wonen’. Daaruit blijkt ondubbelzinnig dat de last inhoudt dat eiser niet zijn hoofdverblijf op de boot mag hebben. Dit houdt in dat hij ergens anders zijn feitelijke hoofdverblijf moet hebben. Daarmee is voor eiser ook voldoende duidelijk hoe hij de overtreding kan beëindigen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2859.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1087.