ECLI:NL:RBMNE:2022:6389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/2678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake herziening en terugvordering van ZW- en WIA-uitkering

Op 8 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de herziening en terugvordering van zijn ZW- en WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoeker ontving van 1 september 2016 tot en met 16 juli 2018 een ZW-uitkering en van 17 juli 2018 tot en met 31 januari 2021 een WIA-uitkering. Het Uwv heeft in februari 2021 besloten dat verzoeker te veel uitkering heeft ontvangen en vordert een terugbetaling van in totaal € 115.148,53. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij momenteel geen inkomen heeft en afhankelijk is van leningen van zijn kinderen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat het niet uitbetalen van de WIA-uitkering niet het gevolg was van het bestreden besluit. Bovendien is er geen acute financiële noodsituatie aangetoond, zoals dreigende uithuiszetting of afsluiting van water en energie. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2678
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Bozia),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: J. Marquenie).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de zoon van verzoeker. Het Uwv en verzoeker hebben zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Inleiding

Verzoeker heeft van 1 september 2016 tot en met 16 juli 2018 een ZW [1] -uitkering en van 17 juli 2018 tot en met 31 januari 2021 heeft verzoeker een WIA [2] -uitkering ontvangen van het Uwv.
Het Uwv heeft in de besluiten van 1 en 2 februari 2021 (de primaire besluiten) het recht op een ZW-uitkering en de WIA-uitkering per 1 september 2016 en 17 juli 2018 herzien en bepaald dat verzoeker de uitkeringen moet terug betalen die hij tussen 1 september 2016 tot en met 31 januari 2021 teveel heeft ontvangen. Volgens het Uwv heeft verzoeker vanaf 1 september 2016 inkomsten ontvangen en daarvan geen melding gedaan bij het Uwv, terwijl ze dit wel had moeten doen. Hierdoor kan het Uwv het recht van verzoeker op een ZW- en WIA-uitkering niet vaststellen.
Het Uwv vordert in totaal een bedrag van € 48.341,68 en € 66.806,85 terug van verzoeker.
Op 28 oktober 2021 heeft het Uwv een besluit genomen waarin is bepaald dat de WIA-uitkering van verzoeker niet wijzigt. In het besluit wordt opgemerkt dat de uitkering al geruime tijd niet tot uitbetaling komt.
Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen zowel de herziening van de ZW-, en WIA-uitkering als de terugvordering van de mogelijk teveel ontvangen ZW-, en WIA-uitkering. Verzoeker heeft geen bezwaar ingediend tegen het besluit van 29 oktober 2021.
Het Uwv heeft de bezwaren van verzoeker tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard in het besluit van 6 januari 2022 (het bestreden besluit). Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1. Wat verzoeker eigenlijk wil is uitbetaling van de WIA-uitkering. De voorzieningenrechter kan zich die wens voorstellen. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden om welke reden deze uitkering niet aan verzoeker wordt uitbetaald. Het niet uitbetalen van de uitkering is echter niet het gevolg van het besluit wat de voorzieningenrechter in deze procedure beoordeelt. Dat de uitkering niet wordt uitbetaald staat namelijk niet in het bestreden besluit. Het wordt wel opgemerkt in het besluit van 28 oktober 2021, maar daar is verzoeker niet tegen opgekomen. Verzoeker kan dan ook geen voorlopige voorziening vragen ten aanzien van dat besluit.
2. Verzoeker is wel opgekomen tegen de besluiten die zien op de herziening en terugvordering van de ZW-, en WIA-uitkering. Ten aanzien van die besluiten kan verzoeker een voorlopige voorziening vragen.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij daarom in principe geen voorlopige voorziening treft. Uit de rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken blijkt dat pas sprake is van een acute financiële noodsituatie bij dreigende acute uithuiszetting, afsluiting van levering van water en energie of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten.
4. De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 6 juli 2022 in de gelegenheid gesteld het gestelde spoedeisende belang nader te onderbouwen. Verzoeker heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en aangevoerd dat er wel een spoedeisend belang is omdat verzoeker momenteel geen inkomen heeft. Hij heeft recht op een WIA-uitkering, maar die wordt op dit moment niet uitbetaald door het Uwv. Verzoeker moet om die reden geld lenen bij, onder meer, zijn kinderen om rond te kunnen komen. Om die reden is er volgens verzoeker wel sprake van een spoedeisend belang.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belang in deze procedure. De voorzieningenrechter begrijpt dat er financiële problemen zijn, maar niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een financiële noodsituatie. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hiervan sprake is. De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat het Uwv in het verweerschrift heeft toegelicht dat op dit moment de teveel ontvangen uitkering niet wordt ingevorderd.
6. Dat betekent dat er geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoeker.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
Belangenafweging
9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoeker en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Partijen zijn er op gewezen dat geen hoger beroep openstaat tegen deze uitspraak.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022 door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Ziektewet
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3277.