ECLI:NL:RBMNE:2022:6390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/2675
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-uitkering herziening en terugvordering

Op 8 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Bozia, had een verzoek ingediend tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 en 2 februari 2021, waarin haar recht op een WIA-uitkering per 1 september 2016 werd herzien en een terugvordering van € 120.838,28 bruto werd geëist. Verzoekster was het niet eens met deze besluiten en had bezwaar aangetekend, maar had geen bezwaar ingediend tegen een later besluit van 28 oktober 2021, waarin haar uitkering werd gewijzigd in een loongerelateerde uitkering.

Tijdens de zitting op 8 september 2022 waren alleen de gemachtigde van verzoekster en haar zoon aanwezig, terwijl het Uwv zich afmeldde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Verzoekster had aangevoerd dat zij momenteel geen inkomen had en geld moest lenen om rond te komen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen acute financiële noodsituatie was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit van het Uwv vastgesteld.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2675
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Bozia),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: J. Marquenie).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de zoon van verzoekster. Het Uwv en verzoekster hebben zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Inleiding

Het Uwv heeft in de besluiten van 1 en 2 februari 2021 (de primaire besluiten) het recht op een WIA [1] -uitkering per 1 september 2016 herzien en bepaald dat verzoekster de uitkering moet terug betalen die zij tussen 1 september 2016 tot en met 31 januari 2021 teveel heeft ontvangen. Volgens het Uwv heeft verzoekster vanaf 1 september 2016 inkomsten ontvangen en daarvan geen melding gedaan bij het Uwv, terwijl ze dit wel had moeten doen. Hierdoor kan het Uwv het recht van verzoekster op een WIA-uitkering niet vaststellen.
Het Uwv vordert in totaal een bedrag van € 120.838,28 bruto terug van verzoekster.
Op 28 oktober 2021 heeft het Uwv een besluit genomen waarin de WIA-uitkering van verzoekster per 29 oktober 2021 is gewijzigd in een loongerelateerde uitkering. In de begeleidende brief wordt opgemerkt dat de uitkering al geruime tijd niet tot uitbetaling komt.
Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen de herziening van de WIA-uitkering en de terugvordering van de mogelijk teveel ontvangen WIA-uitkering. Verzoekster heeft geen bezwaar ingediend tegen het besluit van 29 oktober 2021.
Het Uwv heeft de bezwaren van verzoekster tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard in het besluit van 6 januari 2022 (het bestreden besluit). Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1. Wat verzoekster eigenlijk wil is uitbetaling van de WIA-uitkering. De voorzieningenrechter kan zich die wens voorstellen. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden om welke reden de uitkering niet aan verzoekster wordt uitbetaald. Het niet uitbetalen van de uitkering is echter niet het gevolg van het besluit wat de voorzieningenrechter in deze procedure beoordeelt. Dat de uitkering niet wordt uitbetaald staat namelijk niet in het bestreden besluit. Het wordt wel opgemerkt in het besluit van 28 oktober 2021, maar daar is verzoekster niet tegen opgekomen. Verzoekster kan dan ook geen voorlopige voorziening vragen ten aanzien van dat besluit.
2. Verzoekster is wel opgekomen tegen de besluiten die zien op de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering. Ten aanzien van die besluiten kan verzoekster een voorlopige voorziening vragen.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij daarom in principe geen voorlopige voorziening treft. Uit de rechtspraak [2] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken blijkt dat pas sprake is van een acute financiële noodsituatie bij dreigende acute uithuiszetting, afsluiting van levering van water en energie of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten.
4. De voorzieningenrechter heeft verzoekster bij brief van 6 juli 2022 in de gelegenheid gesteld het gestelde spoedeisende belang nader te onderbouwen. Verzoekster heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en aangevoerd dat er wel een spoedeisend belang is omdat verzoekster momenteel geen inkomen heeft. Zij heeft recht op een WIA-uitkering, maar die wordt op dit moment niet uitbetaald door het Uwv. Verzoekster moet om die reden geld lenen bij, onder meer, haar kinderen om rond te kunnen komen. Om die reden is er volgens verzoekster wel sprake van een spoedeisend belang.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van spoedeisend belang in deze procedure. De voorzieningenrechter begrijpt dat er financiële problemen zijn, maar niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een financiële noodsituatie. Verzoekster heeft niet aangetoond dat hiervan sprake is. De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat het Uwv in het verweerschrift heeft toegelicht dat op dit moment de teveel ontvangen uitkering niet wordt ingevorderd.
6. Dat betekent dat er geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
Belangenafweging
9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Partijen zijn er op gewezen dat geen hoger beroep openstaat tegen deze uitspraak.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022 door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3277.