ECLI:NL:RBMNE:2022:6616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/16/535915 / FA RK 22-245
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in verband met schuldsanering van de vader

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 7 oktober 2022, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. van der Welle, heeft verzocht om de kinderalimentatie die hij aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.F. Wienen, moet betalen te verlagen naar € 0,- per maand, of in ieder geval naar € 25,- per maand. De man stelt dat zijn financiële situatie is gewijzigd door schulden en dat hij momenteel in een schuldsaneringstraject zit. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van de man en de behoefte van de kinderen. De rechtbank concludeert dat de man geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, gezien zijn schulden en het feit dat er een beschermingsbewind is aangevraagd. De rechtbank wijst het verzoek van de man gedeeltelijk toe en stelt de kinderalimentatie op nihil vast, met ingang van 7 maart 2022, zolang het schuldsaneringstraject van toepassing is. Na afloop van dit traject zal de eerder vastgestelde kinderalimentatie van € 176,- per maand, vermeerderd met wettelijke indexering, weer van kracht worden.

De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man de alimentatie niet hoeft te betalen, ook niet als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen worden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/16/535915 / FA RK 22-245
Kinderalimentatie
Beschikking van 7 oktober 2022
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. van der Welle,
t e g e n
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.F. Wienen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 15, binnengekomen op 7 maart 2022;
het verweerschrift van de vrouw met bijlage A, en
het rolbericht van de man van 2 september 2022, met bijlagen 1 tot en met 8, en
e brief van de vrouw van 9 september 2022, met bijlagen A en B.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 21 september 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door mr. Van der Welle, en
de vrouw, bijgestaan door mr. Wienen.

2.Waar gaat het over?

feiten
2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2016. [minderjarige 1] staat in geschreven op het adres van de vrouw en er is een zorg- en contactregeling met de man afgesproken.
2.2.
De man is gehuwd met mevrouw [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ) en samen zijn zij de ouders van [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2016. De biologische vader van [minderjarige 2] is niet bij hem betrokken.
2.3.
Op 19 juni 2018 heeft de rechtbank een kinderalimentatie vastgesteld die de man aan de vrouw moet betalen. Deze kinderalimentatie is bij beschikking van 2 juli 2019 gewijzigd naar een bedrag van € 176,- per maand. Geïndexeerd bedraagt deze kinderalimentatie nu € 189,34 per maand.
verzoeken
2.4.
De man wil dat dit bedrag wordt gewijzigd in € 0,- per maand en anders naar 25,- per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoek. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de vastgestelde bijdrage niet meer betalen.
2.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie niet meer kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 7 maart 2022 en zolang een schuldsaneringstraject op hem van toepassing is een kinderalimentatie van nihil aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De rechtbank rondt af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval, want de man heeft een andere baan waardoor zijn inkomen is gewijzigd en hij heeft schulden.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 7 maart 2022 (de datum van indiening van het verzoek) als ingangsdatum, omdat de vrouw vanaf dat moment rekening kon houden met een wijziging.
behoefte [minderjarige 1]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.6.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de behoefte van [minderjarige 1] in 2018 € 395,- per maand bedroeg. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] daarom vast op dat bedrag. Geïndexeerd bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] nu € 433,- per maand.
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige 1] vermeerderd moet worden met zijn bijzondere kosten van € 60,- per maand. Zijn behoefte bedraagt in totaal € 493,- per maand.
behoefte [minderjarige 2]
3.8.
In de beschikking van 2 juli 2019 is de behoefte van [minderjarige 2] vastgesteld op € 322,- per maand in 2019. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 2] op dat bedrag vast. Geïndexeerd is zijn behoefte nu € 346,- per maand.
onderhoudsplichtigen
3.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de onderhoudsplichtigen kan betalen: de ‘draagkracht’, en hoe die draagkracht over de verschillende kinderen moet worden verdeeld. De man is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [3] De vrouw is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] . [4] [echtgenote] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] . [5] Zij moeten volgens de wet naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [6]
3.10.
Gelijk aan de beschikking van 2 juli 2019 neemt de rechtbank aan dat de biologische vader in staat is om in een derde deel van de behoefte van [minderjarige 2] te voorzien. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd om daar nu anders over te oordelen. Er resteert dan een behoefte van € 231,- per maand waarin de man en [echtgenote] moeten voorzien.
draagkracht ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [7]
draagkracht man
3.12.
De vrouw vindt dat de man onvoldoende inzage en uitleg heeft gegeven. Zij vindt dat van de man verwacht mag worden dat hij zijn verdiencapaciteit benut en zij vindt daarom dat er gerekend moet worden met een inkomen van € 33.000,- bruto per jaar. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank vindt voor de draagkracht van de man nu bepalend dat vanwege problematische schulden een minnelijk schuldsaneringstraject op hem van toepassing is. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken voldoende duidelijk dat voor de man een beschermingsbewind is aangevraagd en heeft de man verklaard dat aan hem feitelijk slechts een beperkt leefgeld van € 80,- per week ter beschikking staat. De rechtbank vindt het niet aannemelijk zoals de vrouw stelt, dat de man zijn schulden mogelijk al (grotendeels) heeft afgelost. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat de man geen draagkracht heeft. Daarbij is van belang dat volgens de geldende rechtspraak een alimentatieplichtige op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling of een minnelijk schuldsaneringstraject van toepassing is in beginsel niet over draagkracht beschikt om alimentatie te betalen. [8] De draagkracht van de vrouw en van [echtgenote] , de verdeling van de kosten en de zorgkorting behoeven daardoor geen nadere bespreking.
3.13.
Omdat de man geen draagkracht heeft zal de rechtbank de kinderalimentatie op nihil vaststellen voor de duur van het schuldsaneringstraject. Na afloop van het schuldsaneringstraject zal de kinderalimentatie zoals vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 2 juli 2019 van rechtswege herleven. Dat betekent dat de man vanaf dan weer een kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen van € 176,- per maand in 2019 vermeerderd met de daarop van toepassing zijnde wettelijke indexering, zijnde in 2022 een bedrag van € 189,- per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat de man de vrouw informeert over het verloop van het schuldsaneringstraject, hij de vrouw op de hoogte stelt van de beëindiging hiervan en na afloop uit eigen beweging de kinderalimentatie aan de vrouw betaalt.
alimentatie terugbetalen
3.14.
Voor zover de vrouw te veel kinderalimentatie heeft ontvangen hoeft zij deze niet terug te betalen, omdat die kinderalimentatie al is uitgegeven aan [minderjarige 1] .
uitvoerbaar bij voorraad
3.15.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie niet meer betaald hoeft te worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.16.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juli 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie nihil bedraagt met ingang van 7 maart 2022 en zolang een minnelijk en/of wettelijk schuldsaneringstraject op de man van toepassing is;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.4.
wijst het verzoek voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022 door mr. M.P. den Hollander voornoemd, in aanwezigheid van mr. T. Öztoprak, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:392, lid 1, sub a, van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 1:392, lid 1, sub a, van het Burgerlijk Wetboek
5.Artikel 1:392, lid 1, sub a, van het Burgerlijk Wetboek
6.Artikel 1:397, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
8.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5931 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5935.