Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
Inleiding
Waar gaat deze zaak over?
Wat is het beoordelingskader?
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong 2015 verwijst expliciet naar het eerste lid van artikel 1a:11 van de Wajong 2015. De rechtbank leidt hieruit af dat het vierde lid betrekking heeft op een afwijking van het uitgangspunt dat een Wajong-uitkering op aanvraag wordt ingediend. Daarmee is aan verweerder de bevoegdheid gegeven om bij wijze van uitzondering ook ambtshalve, bij gebreke aan een aanvraag, een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank ziet geen ruimte om in het vierde lid zo te lezen dat hiermee ook kan worden afgeweken van het tweede lid, dat gaat over de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Het feit dat in de Memorie van Toelichting ook staat dat verweerder ambtshalve het recht op uitkering kan vaststellen in situaties waarin het te laat doen van een aanvraag tot kennelijke hardheid zou leiden, leidt niet tot een ander oordeel. In artikel 1a:11 van de Wajong 2015 is immers nergens vastgelegd binnen welke termijn de betrokkene de aanvraag moet indienen. Er is enkel bepaald dat verweerder op aanvraag vaststelt of er recht op een Wajong-uitkering op grond van de Wajong 2015 bestaat. Van ‘het te laat doen’ van een aanvraag kan – anders dan bij een aanvraag op grond van de Wet WIA – dus geen sprake zijn. Voor de conclusie dat de wetgever de zinsnede over het te laat doen van een aanvraag (ook) bewust in Memorie van Toelichting ten aanzien van de Wet Wajong 2015 heeft opgenomen en bedoeld heeft verweerder de bevoegdheid te geven om een Wajong-uitkering eerder in te laten gaan dan de aanvraagdatum, bestaan geen aanknopingspunten.”