ECLI:NL:RBMNE:2023:139

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3712
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van WIA-uitkering op werkgever-eigenrisicodrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.A. Coster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door P. Nicolai. De zaak betreft de toerekening en het verhaal van een WIA-uitkering op eiseres, die als eigenrisicodrager fungeert. De werknemer, die eerder in dienst was bij eiseres, had zich op 11 februari 2020 ziek gemeld. Het Uwv kende de werknemer met ingang van 8 februari 2022 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering toe, maar verhaalde deze uitkering op eiseres. Eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 december 2022 heeft eiseres betoogd dat de WIA-uitkering niet volledig aan haar moet worden toegerekend, omdat het dagloon van de werknemer mede gebaseerd is op inkomsten uit een ander dienstverband. Eiseres stelt dat de uitkeringslasten naar rato van de loonsom op beide werkgevers moeten worden verhaald, en dat het Uwv een verkeerde referteperiode heeft gehanteerd. De rechtbank oordeelt echter dat artikel 72, tweede lid, van de Wet WIA niet van toepassing is, omdat de werknemer bij aanvang van de wachttijd uitsluitend in dienst was bij eiseres. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het gelijkheidsbeginsel in deze zaak van toepassing is, aangezien het Uwv niet verplicht is om eerdere fouten te herhalen.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de WIA-uitkering van de werknemer terecht in zijn geheel heeft toegerekend aan eiseres. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.A. Coster),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: P. Nicolai).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werknemer], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. E. Hoekstra.

Inleiding

Derde-partij (de werknemer) is werkzaam geweest bij eiseres. Op 11 februari 2020 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werkzaamheden. Met het besluit van 7 maart 2022 heeft het Uwv aan de werknemer met ingang van 8 februari 2022 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij afzonderlijk besluit van 7 maart 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering toegerekend aan en verhaald op eiseres als eigenrisicodrager.
Eiseres is het niet eens met het laatstgenoemde besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft via Ms-Teams deelgenomen aan de zitting en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering van de werknemer in zijn geheel mag toerekenen aan en verhalen op eiseres die eigenrisicodrager is.

Het toetsingskader

2. Artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat de eigenrisicodrager het risico draagt van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond.
Artikel 72, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat, indien de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet bij aanvang van de wachttijd meer dan een werkgever heeft, de uitkering wordt betaald door het UWV, ook indien een of meer werkgevers eigenrisicodrager zijn.
Artikel 72, tweede lid, van dit artikel bepaalt dat het Uwv, in de situatie bedoeld in het eerste lid, op de eigenrisicodrager, naar rato van de loonsom de door hem verschuldigde uitkering op grond van deze wet verhaalt, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering.

De beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres voert aan dat de WIA-uitkering niet in zijn geheel aan haar moet worden toegerekend en op haar moet worden verhaald, omdat het dagloon dat als basis dient voor de hoogte van de WIA-uitkering, mede is gebaseerd op inkomsten van de werknemer uit een ander dienstverband. Zij vindt dat de uitkeringslasten naar analogie van artikel 72, tweede lid, van de Wet WIA naar rato van de loonsom moeten worden verhaald op beide werkgevers. Volgens eiseres is het verhalen van de totale uitkeringslasten in strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat een eigen risicodrager geen zicht heeft op bij een andere werkgever genoten loon. Eiseres wijst in dit verband op de Nota naar aanleiding van het Verslag [1] , behorend bij de wijziging van de WAO, waaruit blijkt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de lasten daar moeten worden neergelegd waar zij ontstaan en beïnvloed kunnen worden.
Eiseres voert verder aan dat het Uwv een verkeerde referteperiode heeft gehanteerd. Tot slot doet zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel en legt een besluit op bezwaar over in een soortgelijke zaak waarin het Uwv de uitkeringslasten pro rato naar de loonsom heeft verhaald.
4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat artikel 72, tweede lid, van de Wet WIA niet van toepassing. De werknemer was immers bij aanvang van de wachttijd uitsluitend in dienst bij eiseres. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat artikel 72, tweede lid, van de Wet WIA naar analogie moet worden toegepast omdat een werkgever geen zicht heeft op de verdiensten van een werknemer bij een andere werkgever en dus ook niet op het risico wat hij neemt. Naar het oordeel van de rechtbank neemt een werkgever die vrijwillig kiest om eigen risicodrager te zijn dat risico. De door eiseres genoemde Nota naar aanleiding van het Verslag biedt geen steun voor het standpunt van eiseres. Eiseres is degene die de uitkeringslasten kan beïnvloeden door middel van re-
integratiemaatregelen. Dat geldt niet voor de eerdere werkgever die geen re-integratieverplichtingen meer heeft.
5. Eiseres kan in deze procedure niet meer opkomen tegen de gehanteerde referteperiode. De referteperiode is vastgesteld bij het besluit waarbij de WIA-uitkering is toegekend. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
6. Het Uwv heeft op de zitting verklaard dat het besluit waarin het Uwv in een soortgelijke situatie de uitkeringslasten naar rato van de loonsom op beide werkgevers heeft verhaald op een fout berust. Volgens vaste rechtspraak [2] strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat het bestuursorgaan gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie

7. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van de werknemer terecht in zijn geheel toegerekend aan en verhaald op eiseres. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Kamerstuk 1996-1997, 24 698, nr. 9
2.Uitspraak van 29 oktober 2015 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2015:3770