ECLI:NL:RBMNE:2023:1471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2670
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake informatie over inkoop persoonlijke beschermingsmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 14 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek behandeld. Eiseres had op 30 maart 2022 een verzoek ingediend om informatie over de in- en uitgaande correspondentie met een bedrijf met betrekking tot de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen. De rechtbank constateert dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en dat eiseres, na het verstrijken van deze termijn, in beroep is gegaan. Verweerder heeft erkend dat de beslistermijn is verstreken en heeft verzocht om een nieuwe termijn voor het nemen van een besluit.

De rechtbank oordeelt dat de Wet open overheid (Woo) onmiddellijke werking heeft en dat verweerder op het Wob-verzoek van eiseres moet beslissen op basis van de bepalingen van de Woo. De rechtbank stelt vast dat er geen geschil is over het feit dat verweerder niet tijdig heeft beslist en dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van eiseres. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht vergoed, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2670

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mr. E.L. Bezemer en mr. W.J. Samuels).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Eiseres heeft op 30 maart 2022 haar Wob-verzoek ingediend en verzocht om alle in- en uitgaande correspondentie vanaf 1 januari 2021 tot aan de datum van het verzoek met [bedrijf] door en/of namens (vertegenwoordigers) van verweerder omtrent het onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg.
Bij brief van 19 april 2022 heeft verweerder de ontvangst van het Wob-verzoek bevestigd en eiseres geïnformeerd dat de behandeling van het verzoek via een afwijkende, gefaseerde werkwijze zal worden gedaan. Daarnaast heeft verweerder de beslistermijn met vier weken verdaagd.
Bij brief van 21 mei 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Op 30 juni 2022 is eiseres in beroep gegaan tegen het uitblijven van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en daarin onderkend dat de beslistermijn is verstreken. Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 8:55d, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om een andere termijn te bepalen voor het nemen van een besluit aangezien sprake is van een bijzonder geval.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Artikel 10.1 van de Wet open overheid (Woo) bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Op het Wob-verzoek van eiseres moet verweerder dus op grond van de Woo beslissen.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet op het verzoek heeft beslist. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder na het verstrijken van de termijn in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld. Het beroep is daarom gegrond.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld binnen welk termijn verweerder een besluit moet nemen. Hiervoor geldt in beginsel een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak [1]
5. Bij brief van 19 april 2022 heeft verweerder de ontvangst van het Wob-verzoek bevestigd en aangegeven dat het verzoek van eiseres via een afwijkende werkwijze, de gefaseerde aanpak, zal worden afgehandeld omdat er door meerdere verzoekers een grote behoefte is aan informatie over het coronavirus en het tijd kost deze informatie te verzamelen, te beoordelen en te openbaren. Verweerder heeft eiseres medegedeeld dat haar Wob-verzoek niet in een keer maar per deelonderwerp gefaseerd voor iedereen openbaar zal worden gemaakt. Bij het verweerschrift van 13 juli 2022 heeft verweerder aangegeven dat hij een gefaseerde aanpak voor de openbaarmaking van documenten uit de coronacrisisperiode hanteert waarbij documenten gecategoriseerd op onderwerp openbaar worden gemaakt waarmee een zo groot mogelijke groep aan verzoekers wordt gediend. Verweerder heeft erop gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een tweetal uitspraken heeft geoordeeld dat de gefaseerde aanpak in overeenstemming is met de Wob. [2] Verder heeft verweerdere het verzoek van eiseres ingedeeld in drie deelonderwerpen, namelijk ‘medische hulpmiddelen, ‘Overleggen VWS’ en ‘RIVM’. Volgens verweerder zijn de batches van de deelonderwerpen erg omvangrijk en moet er bijvoorbeeld voor het deelonderwerp ‘medische hulpmiddelen’ ongeveer 300.000 documenten beoordeeld worden. Verweerder stelt dat een versnelling niet eenvoudig bereikt kan worden door de zeer krappe arbeidsmarkt, de hoeveelheid corona-gerelateerde verzoeken en de verschillende onderwerpen. De planning van het nemen van de deelbesluiten stelt verweerder op dat moment op maart 2023 voor het eerste deelbesluit en eindigt naar verwachting in juni 2024 voor wat betreft het laatste deelbesluit.
6. Bij brief van 7 december 2022 heeft verweerder aangegeven dat na een aanvullende zoekslag is gebleken dat er 348 documenten onder het onderzoek van eiseres vallen. Gezien dit beperkte aantal documenten heeft verweerder besloten het verzoek van eiseres buiten de gefaseerde aanpak te behandelen en verweerder verwacht uiterlijk 1 maart 2023 op het verzoek van eiseres te hebben beslist. Op de zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de aanvullende zoekslag is gedaan nadat eiseres heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de Whatsappgesprekken. Verweerder heeft verder aangegeven dat hij de nieuwe periode tot 1 maart 2023 nodig heeft omdat de documenten nog moeten worden beoordeeld en dat daarna eventuele derde belanghebbenden aangeschreven worden om een zienswijze naar voren te brengen over de documenten die openbaar zullen worden gemaakt. Verweerder kon op de zitting niet aangeven hoeveel belanghebbenden er zijn en wanneer zij zijn aangeschreven. Wel wist verweerder dat de derde belanghebbenden twee weken de tijd hebben gekregen om te reageren. Verweerder heeft verder aangegeven dat daarna nog een besluit moet worden genomen op de zienswijzen en dat aan de hand daarvan beoordeeld gaat worden welke tekst op welke grond gelakt gaat worden. Daarna zal er volgens verweerder een besluit worden genomen. Verder kon verweerder op de zitting geen beeld geven van de stand van zaken op dit moment, hoeveel zaken er zijn afgehandeld, hoeveel verzoeken omtrent deze onderwerpen nog openstaan en welk deel daarvan gefaseerd dan wel regulier wordt afgedaan.
7. Eiseres voert aan dat haar verzoek ten onrechte in de gefaseerde aanpak van verweerder is meegenomen. Verweerder kan onmogelijk met terugwerkende kracht het verzoek onder een deelonderwerp plaatsen. Het kan zijn dat verweerder over de gevraagde tijdsperiode al een besluit heeft genomen. Daarnaast is de coronapandemie tanende en kan er geen beroep meer worden gedaan op een crisissituatie. Eiseres verzoekt de rechtbank om een beslissing op haar verzoek af te dwingen binnen twee weken na verzending van de uitspraak.
8. De rechtbank is het niet eens met eiseres voor zover zij stelt dat haar verzoek (initieel) niet in de gefaseerde aanpak kon worden behandeld. Gelet op de uitleg in het verweerschrift en de toelichting die verweerder op de zitting heeft gegeven blijkt dat over de tijdsperiode waarover eiseres informatie wenst ten tijde van het verzoek vele corona-geraleerde aanvragen zijn gedaan over. Een soortgelijk besluit over de door eiseres verzochte informatie was nog niet genomen. De stelling van eiseres dat er geen sprake meer is van een crisissituatie omdat de coronapandemie tanende is, volgt de rechtbank. Dat de coronapandemie tanende is betekent echter niet dat de werkdruk als gevolg van de verzoeken over de coronapandemie ook tanende is. De rechtbank overweegt verder dat ondanks dat verweerder een aantal factoren op de zitting niet heeft kunnen verduidelijken, het tijdvak tot 1 maart 2023 niet onredelijk is gelet op het aantal handelingen dat verweerder reeds heeft en nog moet verrichten. De rechtbank constateert echter dat de termijn van 1 maart 2023 inmiddels is verstreken en verweerder nog geen besluit heeft genomen op het verzoek van eiseres. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van eiseres.
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-draagt verweerder op om uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een volledig besluit op het verzoek bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Uitspraken van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2346) en (ECLI:NL:RVS:2021:2348).