14.2.Vast staat dat beide verzoekers sinds juni 2017 niet meer arbeidsrechtelijk zijn verbonden aan het dierenasiel. Verzoekers zijn nog steeds eigenaar van de woning, maar mogen er sindsdien niet meer “regulier” in wonen. Gelet op de bestemming van het perceel - een dierenasiel - is huisvesting in de bedrijfswoning niet meer roodzakelijk. Een arbeidsrelatie ofwel enige gezagsverhouding tussen verzoekers en het Dierenasiel ontbreekt, zodat geen sprake meer kan zijn van het gebruik als bedrijfswoning. Dat verzoeker eigenaar is van een aantal opstallen en een deel van het perceel en dat het Dierenasiel daarvan gebruik maakt door middel van een bruikleenovereenkomst, betekent niet dat verzoekers huisvesting daar noodzakelijk is voor de bestemming die op het perceel rust. Ook staat vast dat op het perceel geen sprake is van een onderneming in de creatieve sector, zodat ook om die reden de huisvesting van verzoeker niet noodzakelijk is.
15. Verzoekers stellen verder dat geen sprake is van een overtreding, omdat bewoning op grond van het overgangsrecht mag worden voortgezet. Verzoekers wijzen op artikel 9.2 van het huidige bestemmingsplan op grond waarvan strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken mag worden voortgezet. Bewoning was sinds 1982 al mogelijk en ook op grond van het voorgaande bestemmingsplan was het gebruik als reguliere woning toegestaan.
16. Het is aan degene is die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het plan strijdige gebruik voor en op de peildatum plaatsvond, nadien ononderbroken is voortgezet en het strijdige gebruik niet is vergroot.De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het door het college gewraakte gebruik valt onder het overgangsrecht.
Uit de stukken en de toelichting van het college blijkt dat in 2002 aan het Dierenasiel de vergunning is verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning ter vervanging van de bestaande dienstwoning op het perceel. Op dat moment was het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplaan] ’ van toepassing. Het gebruik van de woning als reguliere woning was op grond van dat bestemmingsplan op dat moment al niet toegestaan.
Na een partiële herziening in 2008 is in 2013 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ tot stand gekomen. Per abuis was daarin de bedrijfswoning niet meegenomen. Het gebruik van de woning als bedrijfswoning was vanaf dat moment dus niet toegestaan. Verzoekers hebben het gebruik in die tijd wel voortgezet en mogen voortzetten op grond van het overgangsrecht. Vanaf eind 2017 zijn de banden tussen het Dierenasiel en verzoekers verbroken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vindt vanaf dat moment een relevante wijziging in het gebruik plaats en kunnen verzoekers zich niet meer beroepen op het toepassen van het overgangsrecht en is sprake van strijdig gebruik. In 2019 is het huidige bestemmingsplan ‘Partiële [bestemmingsplaan] ’ onherroepelijk geworden en is de omissie hersteld door het weer toevoegen van de ‘bedrijfswoning’. Het gebruik van de bedrijfswoning als reguliere woning is met dat bestemmingsplan in strijd. Het beroep op het van toepassing zijn van het overgangsrecht slaagt dus niet.
Bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
17. Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of het college - ondanks zijn bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtredingen - tóch van handhavend optreden had moeten afzien.
18. Volgens vaste rechtspraak zal het college, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het college worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
19. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen concreet zicht op legalisatie is. Verzoekers wens om een galerie - een onderneming in de creatieve sector - te starten, is onvoldoende concreet. Ook zal het college een exploitatie van een tweede dierenasiel niet op het perceel toestaan en evenmin een dierenpension.
Het college heeft verder gemotiveerd afgewogen dat de bedrijfswoning alleen gebruikt kan worden als onderdeel van het bestaande dierenasiel.
20. Verzoekers voeren aan dat handhaving onevenredig is. Vanwege de aanwezigheid van minderjarige kinderen is sprake van een schending van family life in de zin van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind en artikel 8 van het EVRM. Verzoeker heeft co-ouderschap. In het geval hij de woning moet verlaten, heeft hij geen andere woning. Het zal voor hem moeilijk zijn om andere woonruimte te vinden, waardoor hij geen vorm kan geven aan zijn co-ouderschap. Verzoekers stellen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de evenredigheidstoets uit de recente rechtspraak en ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan zijn ‘VTH-Beleid Omgevingsrecht’ en de prioritering daarin.
21. De opgelegde last onder dwangsom strekt ertoe dat verzoeker de bewoning in de bedrijfswoning dient te beëindigen. Dat maakt dat de belangen van zowel verzoeker als zijn gezin een rol moeten spelen in de afweging die het college heeft moeten maken. De aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de hierbij betrokken belangen en de mate waarin deze belangen door het betrokken besluit worden geraakt, speelt een rol in de belangenafweging die het college dient te maken.
22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd hoe de individuele belangen van verzoeker zich verhouden tot het belang dat is gelegen bij handhaving van het bestemmingplan en op grond van welke overwegingen het college het algemeen belang bij handhavend optreden zwaarwegender heeft geacht.
Het college heeft terecht meegewogen dat het voldoen aan de last vooral voor verzoeker en zijn minderjarige kinderen, die gedeeltelijk bij verzoeker wonen, nadelige en ingrijpende gevolgen heeft. Het college heeft gemotiveerd waarom die belangen onvoldoende zwaarwegend zijn om van handhavend optreden af te zien. In de afweging is rekening gehouden dat de kinderen woonruimte hebben bij de ex-partners. Ook is het belang van verzoeker om zijn co-ouderschap vorm te geven en het gezinsleven te kunnen blijven uitoefenen duidelijk, maar door het college is meegewogen dat verzoeker daarin niet gehinderd wordt na het verlaten van de woning. Het college heeft verder terecht in de afweging meegenomen dat het Dierenasiel een beheerder moet hebben om toezicht te houden en om op te kunnen treden bij calamiteiten. De bedrijfswoning is daarvoor bestemd.
Begunstigingstermijn onredelijk kort?
23. Verzoekers stellen dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Vervangende woonruimte is voor verzoeker niet voorhanden en daarom zou een termijn van twee jaar redelijk zijn. Verzoekers wijzen daarbij ook op de bijzondere privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke aspecten en de wensen van het Dierenasiel om de nieuwbouw in februari 2025 gerealiseerd te hebben. Handhaving op dit moment leidt tot beëindiging van circa 40 jaar bewoning op het perceel en leidt tot een ongewenste niet planologisch in te vullen situatie.
24. Het college is verplicht een termijn te stellen voor het beëindigen van een overtreding. Het is vaste rechtspraak dat die termijn niet langer hoeft te zijn dan noodzakelijk om de overtreding ongedaan te maken.
Het college kan in beginsel gebruik maken van de gemeentelijke ‘Richtlijn dwangsombedragen en begunstigingstermijnen overtredingen planologisch gebruik’, waarin bij strijdig gebruik bestemming wordt uitgegaan van een termijn van tien weken.
In dit geval heeft het college op 23 december 2021 zijn voornemen geuit om handhavend op te gaan treden bij voortzetting van het strijdig gebruik van de woning na 31 januari 2022. Bij zijn primaire besluiten heeft het college een begunstigingstermijn van zes maanden gehanteerd tot 17 september 2022. Het college heeft deze termijn vervolgens nog verlengd tot 30 maart 2023 en op de zitting tot 20 april 2023.
De voorzieningenrechter acht deze verlengde termijn niet onredelijk en ruim voldoende om recht te doen aan verzoekers belangen.
25. Verzoekers voeren aan dat de dwangsom te hoog is. Zij hebben beiden een minimum inkomen en geen eigen vermogen behalve dan de percelen met de opstallen. Gelet op hun financiële draagkracht en de bijzondere omstandigheden zou een gemaximeerde maandelijkse dwangsom van € 500,- moeten volstaan met een maximum van € 5.000,-.
26. In de gemeentelijke richtlijn is voor strijdig gebruik de maximale dwangsom op
€ 20.000,- gesteld en dus lager dan het in de bestreden handhavingsbesluiten vastgestelde maximum dwangsombedrag van € 25.000,-. Het college heeft echter in het voordeel van verzoekers afgeweken door hier uit te gaan van maandelijkse controles in plaats van wekelijkse controles waar de richtlijn van uit gaat. Verder heeft het college toegelicht dat het dwangsombedrag geldt voor de beide verzoekers samen.
Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de hoogte van de opgelegde dwangsom niet onevenredig hoog is. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat van de dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.