ECLI:NL:RBMNE:2023:1546

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
UTR 21/5286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en heffingen riool-, afvalstoffen- en zuiveringsheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de opgelegde aanslagen voor rioolheffing, afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die op 30 april 2021 de aanslagen had opgelegd. In de uitspraak op bezwaar van 18 november 2021 werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, R. Janmaat, aanwezig waren. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank oordeelde dat de gronden van eiser, die voornamelijk betrekking hadden op de WOZ-waarde, niet relevant waren voor de opgelegde heffingen, aangezien de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf werd gebruikt voor deze heffingen.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden niet konden slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat de termijn voor het indienen daarvan nog niet was verstreken. De rechtbank wees erop dat het procesgedrag van de gemachtigde van eiser niet alleen tijd verspilde, maar ook nadelig was voor de cliënten, omdat er geen kansrijke gronden werden aangevoerd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5286
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2023 december in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 30 april 2021 heeft verweerder een aanslag rioolheffing van € 228,32, een aanslag afvalstoffenheffing van € 345,25 en een aanslag zuiveringsheffing van € 193,44 opgelegd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 18 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 27 maart 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, R. Janmaat.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De aanslag die is opgelegd gaat alleen over de rioolheffing, de afvalstoffenheffing en de zuiveringsheffing. Voor die heffingen wordt de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf gebruikt.
2. In het bezwaarschrift zijn desondanks door de gemachtigde van eiser alleen WOZ-gerelateerde bezwaargronden opgenomen.
3. In het beroepschrift zijn wederom alleen maar WOZ-gerelateerde gronden opgenomen. De gemachtigde van eiser noemt bijvoorbeeld dat de waarde van het vastgoed apert onjuist is vastgesteld. In de besluitvorming waar we het vandaag over hebben is echter helemaal geen waarde vastgesteld. De gemachtigde van eiser voert verder aan dat geen geschikte referentiepanden zijn gebruikt, dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie, de lokale verpaupering/verloedering, het rompslompforfait en de waardehausse van de afgelopen jaren. Dat zijn allemaal gronden die te maken hebben met de waardering van onroerend goed, maar niets te maken hebben met de afvalstoffenheffing, rioolheffing of zuiveringsheffing die in deze zaak zijn opgelegd.
4. In de zogenaamde pinpointbrief vraagt de gemachtigde van eiser onder meer om een leegstandsanalyse, de grondstaffels en een taxatierapport van het object. De gemachtigde van eiser vraagt hier om stukken die niet van belang zijn voor de beoordeling van de afvalstoffenheffing, rioolheffing of zuiveringsheffing in kwestie. De gemachtigde van eiser voegt daarnaast nog een stuk toe over de vermindering van WOZ-waarden voor horeca en een stuk over hoe hotelvastgoed gewaardeerd moet worden, terwijl het in deze zaak ten eerste dus niet gaat over een WOZ-waardering en ten tweede gaat over een woning.
5. Het zijn de bekende, algemeen geformuleerde beroepschriften van de gemachtigde van eiser, met de eveneens bekende, algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop. In zaken die wél over een WOZ-waardering gaan, zijn die al niet op de specifieke zaak toegespitst, maar in dit geval gaan de brieven niet eens over de opgelegde heffingen.
6. De gronden kunnen daarom niet slagen. De enige grond die de gemachtigde heeft aangevoerd die wel zou kunnen slagen is de grond dat hij in bezwaar niet adequaat gehoord zou zijn.
7. Uit de stukken blijkt echter dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daar een verslag van gemaakt. Volgens eiser dat verslag onvolledig omdat het woord ‘tarief’ is weggevallen. De rechtbank is van oordeel dat het verslag voldoende duidelijk is, ook zonder het woord tarief. Ook zonder dat woord is duidelijk wat eiser heeft aangevoerd tijdens de hoorzitting, gelet op de rest van het verslag en de context van de besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Dit is ook niet de eerste keer dat de gemachtigde van eiser enkel gronden aanvoert tegen een waardevaststelling, terwijl het bestreden besluit gaat over heffingen waarvoor de WOZ-waarde niet als heffingsmaatstaf wordt gebruikt. Ook in het beroep waarover de rechtbank op 13 februari 2023 uitspraak heeft gedaan, deed de gemachtigde van eiser dit. [1] Met dit soort procesgedrag verspilt de gemachtigde van eiser kostbare tijd van de heffingsambtenaar en van de rechtbank, maar erger nog, hij benadeelt hier zijn klanten mee omdat er geen kansrijke gronden worden aangevoerd in hun zaken.
9. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt dat als een partij een gemachtigde heeft, de processtukken in ieder geval aan de gemachtigde moeten worden toegezonden. De Awb staat er dus niet aan in de weg om stukken ook aan de vertegenwoordigde zelf te sturen. De rechtbank ziet in het hiervoor omschreven procesgedrag van de gemachtigde van eiser aanleiding om het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak ook aan eiser te sturen.
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. Op de uitspraakdatum is de tweejaarstermijn nog niet verstreken. Er is dus geen reden om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat ook geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.