ECLI:NL:RBMNE:2023:1850

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
UTR_22_2075
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen ziekengeld door het Uwv

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een werknemer die ziek was, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van te veel ontvangen ziekengeld. Eiser had zich ziekgemeld bij zijn werkgever en het Uwv, waarna hij een voorschot op zijn Ziektewet (ZW)-uitkering ontving. Echter, het Uwv vorderde later een bedrag van € 29.982,45 terug, omdat eiser ten onrechte dubbele betalingen had ontvangen van zowel zijn werkgever als het Uwv. Eiser stelde dat er sprake was van een civielrechtelijke rechtsverhouding en dat hij had vertrouwd op de juistheid van de betalingen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen civielrechtelijke relatie was en dat het Uwv bevoegd was om de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het Uwv. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor hem had, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[ex-werkgever]. uit Amsterdam (de ex-werkgever)
(gemachtigde: mr. H.H.A. Lewin).

Inleiding

1.1.
Eiser is per 5 augustus 2019 bij [ex-werkgever] . (de ex-werkgever) gaan werken. Hij heeft zich op 29 november 2019 ziekgemeld bij het Uwv en bij zijn werkgever. Het dienstverband bij de werkgever is per 17 februari 2020 geëindigd.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2020 heeft het Uwv per 17 februari 2020 een voorschot op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. De werkgever betaalde de voorschotten uit aan eiser, omdat hij eigenrisicodrager is.
1.3.
Bij besluit van 2 maart 2020 heeft het Uwv eiser per dezelfde datum een ZW-uitkering toegekend in verband met een ‘ziek uit dienst’ melding (na uitbetaling van 13 weken uitkering op grond van de Werkloosheidswet).
1.4.
Bij besluit van 9 april 2020 heeft het Uwv eiser per 29 november 2019 een
ZW-uitkering aan eiser toegekend op basis van een no-riskpolis.
1.5.
Op 9 april 2020 heeft het Uwv in een brief aan eiser laten weten dat het Uwv de
ZW-uitkering, op verzoek van de ex-werkgever, vanaf 17 februari 2020 rechtstreeks aan eiser zal uitbetalen. Dit heeft het Uwv ook gedaan. De ex-werkgever is de voorschotten op de ZW-uitkering vanaf deze datum echter aan eiser blijven doorbetalen.
1.6.
Op 25 maart 2021 heeft de ex-werkgever het Uwv verzocht om aan eiser een beslissing uit te reiken dat er geen recht op ZW-uitkering bestaat vanuit ‘ziek uit dienst’, omdat eiser op grond van de no-riskpolis recht heeft op een ZW-uitkering van het Uwv.
1.7.
Bij besluit van 2 augustus 2021 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de ‘ziek uit dienst’ melding van de ex-werkgever ingetrokken, omdat eiser niet twee keer ziekengeld mag ontvangen vanuit hetzelfde dienstverband bij de ex-werkgever. Eiser heeft per
29 november 2019 recht op een ZW-uitkering op grond van de no-riskpolis. De uitkering op grond van de no-riskpolis wordt betaald door het Uwv. Eiser heeft geen recht op een
ZW-uitkering van zijn ex-werkgever omdat een no-riskpolis voorrang heeft boven het eigenrisicodragerschap.
1.8.
Bij besluit van 2 december 2021 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv een bedrag van € 29.982,45 bruto van eiser teruggevorderd, omdat eiser over de periode van
17 februari 2020 tot en met 31 maart 2021 (gedeeltelijk) ten onrechte een ZW-uitkering van zijn ex-werkgever heeft ontvangen in de vorm van voorschotten.
1.9.
Bij besluit van 13 december 2021 (het primaire besluit 3) heeft het Uwv het bedrag van € 29.982,45 bruto ingevorderd. Eiser moet dit bedrag binnen zes weken betalen dan wel contact met het Uwv opnemen omtrent het treffen van een betalingsregeling.
1.10.
Eiser heeft tegen de drie primaire besluiten bezwaar gemaakt.
1.11.
Bij besluit van 5 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard. Verder wordt in dit besluit vermeld dat de afdeling VFV Invorderen van het Uwv een termijnregeling van € 500,- per maand met eiser is overeengekomen.
1.12.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.13.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De echtgenote van eiser, [echtgenote] , was ook op de zitting aanwezig. Het Uwv en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

2. Eiser stelt in de eerste plaats dat hier sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid. De ex-werkgever is ziekengeld aan eiser blijven doorbetalen, ondanks verzoek van de
ex-werkgever zelf aan het Uwv om deze betalingen van de werkgever over te nemen. Volgens eiser moet de ex-werkgever op grond van de onverschuldigde betaling een vordering instellen, waarbij ook de ‘eigen schuld’ in civielrechtelijke zin aan de orde kan worden gesteld.
3. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een civielrechtelijke rechtsverhouding tussen partijen. Het Uwv is op grond van artikel 63a van de ZW in samenhang bezien met artikel 33, eerste lid, van de ZW namelijk bevoegd en verplicht om het door de
ex-werkgever onverschuldigd betaalde ziekengeld van eiser terug te vorderen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat met de uitbetaling van de voorschotten ziekengeld in de periode 17 februari 2020 tot en met 31 maart 2021 (de periode in geding) sprake is geweest van onverschuldigde (dubbele) betalingen ziekengeld. In deze procedure gaat het om de terug- en invordering van te veel ontvangen betalingen aan voorschot op de
ZW-uitkering door de werkgever.
5. Eiser vindt dat hij er in redelijkheid vanuit heeft mogen gaan dat de door hem ontvangen betalingen aan ziekengeld correct waren, omdat hij elke maand de juiste informatie over zijn inkomsten, waaronder de uitbetaalde voorschotten aan ziekengeld, aan het Uwv heeft verschaft.
6. Dit betoog kan eiser niet baten. Het is niet in geschil dat eiser, in de periode in geding, teveel voorschot ziekengeld heeft ontvangen. In dat geval is het Uwv, gelet op artikel 33 van de ZW, gehouden het ten onrechte betaalde voorschot van eiser terug te vorderen. Het kon eiser overigens ook redelijkerwijs duidelijk zijn dat hem in de periode in geding te hoge bedragen aan ziekengeld werden uitgekeerd. Eiser ontving in de genoemde periode namelijk maandelijks ruim € 2.000,- meer ziekengeld dan waar hij recht op had. Eiser heeft op de zitting desgevraagd in dit verband verklaard “dat de hoogte van het ziekengeld hem niet tegenviel”.
7. Eiser voert verder aan dat het met terugwerkende kracht tot 17 februari 2020 corrigeren van een kennelijk onjuiste uitkering in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Eiser had er in redelijkheid op mogen vertrouwen dat de betalingen die hij van het Uwv en van zijn
ex-werkgever ontving correct waren. Om dit te onderbouwen heeft eiser telefoongesprekken tussen hem en het Uwv, uitgewerkt in een brief van 24 februari 2022, overgelegd. Volgens eiser blijkt hieruit dat namens het Uwv aan hem is verteld dat de betalingen aan ziekengeld klopten.
8. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank is het met het Uwv eens dat in de door eiser genoemde brief van 24 februari 2022 geen aan het Uwv toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging staat, waaraan eiser de rechtens te honoreren verwachting kan ontlenen dat de betalingen van ziekengeld correct waren. Dit blijkt ook niet uit de telefoonnotities van het Uwv over de periode van 23 januari 2020 tot en met 8 februari 2022, die het Uwv bij het verweerschrift heeft overgelegd.
9. Eiser voert daarnaast aan niet verwijtbaar te hebben gehandeld en niet bewust te hebben meegewerkt aan het ten onrechte ontvangen van dubbele betalingen. Hij wijst daarbij op de maandelijkse inkomstenformulieren, die hij telkens naar waarheid heeft ingevuld en bij het Uwv heeft ingediend. Het Uwv had volgens eiser uit deze formulieren kunnen afleiden dat zowel het Uwv als de werkgever ziekengeld aan hem uitbetaalden. Verder blijkt uit de telefoongesprekken die eiser met het Uwv heeft gevoerd dat hij navraag bij het Uwv heeft gedaan omtrent de juistheid van de betalingen, aldus eiser.
10. Ook dit betoog kan eiser niet baten. Voor de beoordeling van deze zaak is niet relevant dat eiser inkomstenformulieren heeft ingediend. De terugvordering van het te veel betaalde ziekengeld is namelijk niet het gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht. Dat eiser niet zou kunnen worden verweten onterecht ziekengeld te hebben ontvangen, betekent verder niet dat het Uwv dit niet moet terugvorderen.
11. Het Uwv heeft bij het verweerschrift telefoonnotities over de periode van
23 januari 2020 tot en met 8 februari 2020 overgelegd. Uit deze telefoonnotities blijkt niet dat eiser ten tijde van de onverschuldigde betalingen navraag bij het Uwv heeft gedaan of deze juist waren, zoals gesteld door eiser. Eiser heeft pas contact met het Uwv opgenomen over de juistheid van de betalingen nadat de werkgever hem heeft geïnformeerd over de ten onrechte betaalde voorschotten. Verder blijkt uit de telefoongesprekken niet dat het Uwv onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor eiser in de veronderstelling kon verkeren dat de betalingen juist waren. Uit de brief van 24 februari 2022 waarin eiser telefoonopnames tussen hem het Uwv heeft uitgewerkt, leidt de rechtbank ook niet af dat het Uwv ten tijde van de onverschuldigde betalingen onjuiste informatie aan eiser heeft gegeven.
12. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de in de periode van 17 februari 2020 tot en met 31 maart 2021 ten onrechte ontvangen betalingen van ziekengeld moet terugbetalen.
13. Eiser vreest dat hij als gevolg van het verschil in belastingdruk per saldo minder loonbelasting zal kunnen terugvragen van de Belastingdienst over het zogenaamde negatieve loon, dat nu wordt teruggevorderd door het Uwv. Door volledige (bruto) terugvordering wordt eiser onevenredig benadeeld en in een nadeliger positie gebracht dan indien geen administratieve fouten zouden zijn gemaakt, aldus eiser.
14. Het Uwv heeft het bedrag van € 29.982,45 bruto van eiser teruggevorderd, omdat eiser over de periode van 17 februari 2020 tot en met 31 maart 2021 te veel ziekengeld heeft ontvangen. Het Uwv hanteert als uitgangspunt dat terugvordering van te veel betaalde bedragen bruto plaatsvindt, indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dat is ook het uitgangspunt van de Beleidsregel
terug- en invordering [1] van het Uwv. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de CRvB [2] oordeelt de rechtbank dat het Uwv terecht is overgegaan tot terugvordering van bruto bedragen. In dat verband is niet van betekenis of aan de onverschuldigde betaling een fout van het Uwv of een verzuim van betrokkene ten grondslag heeft gelegen. De terugvordering in deze zaak ziet op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten, zodat de terugvordering bruto plaatsvindt. Het Uwv heeft in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste berekening. Ook anderszins is niet gebleken dat de berekening van het Uwv niet juist is of dat het Uwv niet van bruto bedragen had mogen uitgaan. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Indien er dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien [3] . Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak van de CRvB slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
16. Eiser voert ook aan dat hij door de terugvordering onevenredig zwaar wordt getroffen omdat het leidt tot een forse schuldenlast. Hij heeft onvoldoende financiële middelen om het volledige bedrag terug te betalen.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor hem heeft. Een moeilijke financiële situatie levert op zichzelf geen dringende reden op om van terugvordering af te zien. Dat eiser financiële gevolgen ondervindt van de terugvordering is evident, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat die onaanvaardbaar zijn. Dat bij de invordering een afbetalingsregeling van € 500,- per maand is overeengekomen toont bovendien aan dat eiser financiële ruimte heeft om (in delen) aan zijn terugbetalingsverplichting te voldoen.
Conclusie en gevolgen
18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht is overgegaan tot terug- en invordering van het voorschot ziekengeld dat de ex-werkgever in de periode van
17 februari 2020 tot en met 31 maart 2021 aan eiser heeft uitbetaald. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling van 31 maart 1999, Stcrt. 199, nr. 75.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1372.
3.Artikel 33, zesde lid, ZW.